In Marokko stierf de Amerikaanse componist Richard Horowitz die vooral voor zijn filmwerk bekend werd. Jahsonic, mijn melomane doodgraver, wees mij op een compositie die nogal populair is in het ambient en balearic circuit. De titel is “Marnia’s Tent” en hij staat op de soundtrack van The Sheltering Sky (1990) die hij samen met Ryuichi Sakamoto schreef.
Mijn aandacht ging voornamelijk naar Eros in Arabia (1981) omdat ik nu eenmaal een erotomaan ben.
En we blijven nog even in de Verenigde Staten. Daar sterft de acteur M. Emmet Walsh en omdat hij nooit een hoofdrol maar altijd bijrollen speelde, noemen we hem een karakteracteur.
Ik heb veel sympathie voor karakteracteurs.
Ook heb ik de beste herinneringen aan Blood Simple (1984) het regiedebuut van de gebroeders Coen waar Walsh de privédetective speelt die de opdracht krijgt een overspelig koppel te vermoorden.
Er is een geweldige scène waarin de overspelige vrouw — het acteerdebuut van Frances McDormand dan weer — de hand van de detective eerst tussen de vensterbank en het schuifraam plet en vervolgens datzelfde hand met een mes doorboort en vastprikt in het hout. Pijnlijk gruwelijk en uitstekend gebracht door Walsh en McDormand. Een monsterlijk meesterlijk schouwspel.
Nog twee jaar en hij was honderd geworden. Dat overkomt maar twee mensen op de tienduizend. Norman Jewison was een Canadees regisseur die we ons vooral herinneren als regisseur van In the Heat of the Night (1967), bij ons uitgebracht als De nacht van inspecteur Tibbs.
Een zwarte politieagent (Sidney Poitier) uit het noorden van de VS wordt opgepakt voor een moord in het dan nog erg racistische zuiden. Niemand weet dat hij een flik is.
Als hij bij de commissaris (Rod Steiger) van dat stadje gebracht wordt, zegt die als hij het identiteitsbewijs van Poitier ziet:
‘Virgil? Dat is een grappige naam voor een n***rjongen uit Philadelphia. Hoe noemen ze je daar?’
Van een van zijn films heb ik ontzettend genoten, dat was Paper Moon (1973) waarin zijn dochter Tatum zijn sidekick is.
Love Story (1970) zag ik nooit, maar ik ken de muziek van Francis Lai, “Where do I begin” wel.
Van Barry Lyndon (1975) weet ik dat ik hem veel te jong zag in — als ik me niet vergis — de Monty, de bioscoopzaal in de Montignystraat in Antwerpen, samen met mijn vader, die een filmfreak was.
Steven De Foer noteerde heel scherpzinnig in De Standaard:
‘Zoals vaker had O’Neal wel de hoofdrol, maar werd er niet over hem gepraat. Hij was een meer dan behoorlijk acteur en een fysiek aantrekkelijke man, maar straalde te weinig persoonlijkheid uit – te vlak om zich te kunnen meten met veel van zijn tegenspelers, cinematografisch grootmeesterschap of meeslepende filmmuziek.”
Steven De Foer
Meer dan behoorlijk acteur, fysiek aantrekkelijk maar te vlak en te weinig uitstraling.
En dan stel ik mij de vraag: wat precies straalt iemand uit als hij iets uitstraalt?
Richard Roundtree was een Amerikaans acteur bekend voor zijn rol als John Shaft, de hard-boiled privédetective in de blaxploitationfilm Shaft uit 1971.
Inmiddels is dat alweer meer dan vijftig jaar geleden en vandaag is die brok cultuurgeschiedenis enkel nog bekend voor het disco-broedsel “Theme from Shaft” van de hand van Isaac Hayes.
Who’s the black private dick that’s a sex machine to all the chicks? (Shaft) You’re damn right
Piper Laurie was een Amerikaanse actrice gekend voor rollen in films zoals The Hustler (1961), Carrie (1976), en Twin Peaks (1990).
In het Stephen King verhaal Carrie speelt ze de godsdienstgekke moeder van dat onfortuinlijke meisje bij wie de stoppen doorslaan nadat ze op het schoolbal een emmer varkensbloed over zich heen krijgt.
Stephen King (°1947) is een van de grootste schrijvers van zijn generatie en ik heb in de jaren tachtig en negentig redelijk wat van hem gelezen. De beste herinneringen heb ik aan The Stand (1978).
Op Facebook en elders werd afscheid genomen van de Amerikaanse filmmaker William Friedkin (1935 – 2023), de man die mijn generatie verraste met The Exorcist (1973), een film over een tienermeisje en een duiveluitdrijver. Weinigen zullen de scène vergeten waarin het bezeten tienerkind haar hoofd 180 graden draait.
Misschien zag ik ooit To Live and Die in L.A. (1985) in een Antwerpse bioscoop, ik meen mij zoiets te herinneren, vooral vanwege de toen meest indrukwekkende autoachtervolging ooit. Dat vond ik als eenentwintigjarige baldadigaard vast nog wel leuk.
Maar toen Friedkin stierf deed ik even de zoekopdracht “Friedkin” + “Jahsonic”, zo zoek ik namelijk hoe Friedkin in mijn universum bestaat en ik vond The Birthday Party (1968) en Cruising (1980).
Alan Arkin was een Amerikaans acteur die wij ons vooral herinneren als soldaat Yossarian in Catch-22 (1970) en de grootvader in Little Miss Sushine (2006).
Catch-22 is een verfilming van de gelijknamige roman uit 1961 van de Amerikaanse schrijver Joseph Heller. Ik las die roman in China, waar ik veel las.
Een catch is Engels voor een addertje onder het gras. Zo is er in het boek sprake van een regel die zegt dat ieder die niet goed bij zijn verstand is, naar huis mag. Daartegenover staat de volgende regel, de eigenlijke Catch-22: iedereen die naar huis wil, is blijkbaar erg verstandig en komt dus niet in aanmerking voor ontslag uit de dienst.
Het is het typevoorbeeld van de cirkelredenering.
In Little Miss Sushine is Arkin een je-m’en-foutistische, heroïne-snuivende, vuilgebekte doch zeer beminnelijke opa.