Mondscheten

Van de Dover editie van History of medieval philosophy van De Wulf.

‘Mondscheten zijn het, enkel maar mondscheten’

Uren heb ik er op gezocht. Uren.

En dan plots, vind ik het. Ik vind wie Borges met Heriman bedoelt.

Ik zit in een Jorge Luis Borges (1899 – 1986) periode, de zoveelste, de Argentijnse schrijver, die sinds zijn dood zijn intellectuele erfgenaam niet gevonden heeft, ondanks wat hij zelf bij monde van Thomas Browne (1605 – 1682) zegt over reïncarnatie.

“Van allegorieën tot romans”

Een van de meest tot de verbeelding sprekende essays van Borges is “Van allegorieën tot romans” (1949) omdat hij het daar heeft over het ongemeen boeiende debat tussen de ‘realisten’ en de ‘nominalisten’ en hij zegt, de vertaling is van Barber van de Pol:

‘Volgens George Henry Lewes [1817 – 1878) is het enige middeleeuwse debat van filosofische waarde dat tussen realisme en nominalisme; dit oordeel is gewaagd maar benadrukt het belang van de hardnekkige controverse die een door Boëthius vertaalde en becommentarieerde uitspraak van Porphyrius in het begin van de negende eeuw uitlokte, die Anselmus en Roscellinus aan het eind van de elfde eeuw in stand hielden en die Willem van Ockham in de veertiende eeuw nieuw leven inblies.’

Realisten en de nominalisten

Waarover gaat dat debat tussen de realisten en de nominalisten? De beste beschrijving vind je in ‘Overzicht van de analytische wijsbegeerte’ (1971) van Gabriel Nuchelmans waar je op pagina 50 leest:

‘De verwondering, hoe het mogelijk is dat men een onafzienbare hoeveelheid van concreet-individuele verschijnselen of particularia tot eenheid brengt door ze allemaal met een zelfde taalvorm, in de regel een soortnaam, te benoemen. Hoe kan enig inzicht worden verkregen in het feit dat we voortdurend van verschijnselen die zich stuk voor stuk in een volstrekt individuele bepaaldheid voordoen nochtans zeggen dat ze hetzelfde ding zijn, een boom, een hond of een boek, dat ze dezelfde eigenschap hebben, groen, snel of dik, of tot elkaar in dezelfde relatie staan, zoals hoger zijn dan, op elkaar lijken of liggen tussen? Dat we op ieder ogenblik van de dag in ons taalgebruik een eindeloze verscheidenheid van concrete gegevens met behulp van een vrij beperkt aantal algemene benamingen ordenen en classificeren, wordt door vrijwel alle partijen als onomstotelijk uitgangspunt aanvaard. Maar de geesten scheiden zich naar aanleiding van de vraag wat voor factoren dienen te worden ingevoerd om deze stand van zaken op bevredigende wijze begrijpelijk te maken.’ Verder met Borges. Even verder citeert die een tweede bron.

Maurice De Wulf

Een Belg deze keer. Maurice De Wulf (1867–1947). Van Leuven.

‘Het ultrarealisme kreeg z’n eerste aanhangers. De kroniekschrijver Heriman (elfde eeuw) duidt hen die de dialectiek in re onderwijzen aan als antiqui doctores; Abélard heeft het over dezelfde dialectiek als over een ‘oude leer’, en tot het einde van de twaalfde eeuw krijgen haar tegenstanders de naam moderni toebedeeld.’

Heriman staat daar, wie is Heriman? Ik dacht zelfs even een OCR-fout van Herman en eigenlijk zat ik er niet ver naast.

En ik vind die Heriman maar niet terug, zelfs niet nadat ik de brontekst van De Wulf, de Engelse vertaling van Histoire de la philosophie médiévale (1900), History of medieval philosophy, bij mij heb geüpload waar de bewoordingen inderdaad een beetje anders zijn, dat zie ik wel.

Maar door verder te blijven googelen, vind ik plots die andere vertaling en daar staat de letterlijke versie van Borges citaat (in de Engelse versie dan, “From allegories to novels”) en daar lees ik:

“80. Exaggerated realism. — Those who held the affirmative were the exaggerated realists, reales. We may say that they solved the question in re. Exaggerated realism was the first solution adopted in point of time: the chronicler Heriman (eleventh century) gave the name of antiqui doctores 1 to those who taught the existence in re; Abelard again spoke of it as an antiqua doctrina 2 and up to the end of the twelfth century, its adversaries were known as moderni.”

Heriman

Merk de twee voetnoten op.

De eerste verwijst naar:

Liber de restauratione monasterii S. Martini Tornacensis, ed. Waitz (Monum. Germ, historica, SS., t. XIV, p. 275) en wie is Martini Tornacensis ? Dat is onze eigenste Herman van Doornik die ooit de woorden van Anselmus had geciteerd: ‘qui nonisi flatum universales putant esse substantias,’ waar hij de parafrasering aan toegevoegd had ‘eos de sapientium numero merito esse exsufflandos.’

Men zou het zo kunnen vertalen ‘als wind beschouwen zij universalia als substanties … en mensen met dit soort kennis zouden weggeblazen moeten worden.’ Ik baseer mij op een vertaling van Lynn H. Nelson (1931 – 2012) maar zelf zou ik zeggen mocht ik die mening aanhangen, ‘mondscheten zijn het, enkel maar mondscheten.’ Maar ik hang die mening niet aan want ik vind dat men sinds Darwin het bestaan van essenties en universalia niet langer kan ontkennen.