Brian Wilson was een Amerikaanse componist bekend als bezieler van The Beach Boys.
Hij schreef songs zoals “God Only Knows” (1966), “Good Vibrations” (1966), “Wouldn’t It Be Nice” (1966) and “Our Prayer” (1969).
“God Only Knows” (1966)
Hij was een getroebleerde ziel. Het doet me denken aan het boek Touched withfire (1993), over de relatie tussen monomanie, psychische ziekten en zelfmoord. Hoe schril het contrast tussen het imago van Wilson en de California sound en haar wensdroom van snelle auto’s, surfen, plezier maken, daten en kussen en ander voorspel plegen op het strand.
Ik word ook plots herinnerd aan hoe Dave Haslam er ooit op wees dat blanke muzikanten zoals Brian Wilson vanuit ‘rockist’ vooroordeel met meer égards behandeld worden dan zwarte doch even getalenteerde muzikanten als Norman Whitfield.
En dat kan wel allemaal zijn maar dat doet vandaag weinig ter zake want rust zacht Brian.
David Toop is vandaag gastdoodgraver bij Dodenstad en hij deed de uitvaart van Sly Stone en Brian Wilson. Hij hield het verrassend kort.
“Let Me Have It All” van Sly door Sly
‘Ik werd wakker en ontdekte dat Brian Wilson op 82-jarige leeftijd was overleden, slechts een paar dagen nadat Sly Stone overleed, ook 82, en in beide gevallen zou je kunnen zeggen dat dat een lange 82 was, veel samengeperst in het eerste van drie delen van hun leven en dan de naweeën. Natuurlijk heb ik nagedacht over de mysterieuze manier waarop ze allebei verstrikt raakten in mijn (onze) emotionele en creatieve leven, maar ik heb mezelf ook de vraag gesteld waarom ze zo belangrijk waren. Die in elkaar grijpende funk die je op zijn hoogtepunt hoort op There’s a Riot Goin’ On, en de modulaire studio/compositiemethode die SMiLE definieerde en ontmantelde; ze stelden allebei nieuwe manieren voor mensen voor om samen te zijn, samen te werken, samen te maken, samen te leven, samen lief te hebben. Het feit dat er nog steeds rellen zijn, herinnert ons er sterk aan dat we ons luisteren regelmatig moeten vernieuwen en intensiveren.’ [Toop’s Facebookpagina 11/6/2025]
“Let Me Have It All” van Sly door Material
Ik heb de ceremonie dan maar van hem overgenomen en oh blasfemie!, ik heb “Let Me Have It All” in de versie van Material gespeeld. Toen daar protest op kwam onder de nabestaanden, heb ik ook het origineel opgezet. Ik doe het hier omgekeerd.
Foday Musa Suso was een componist en muzikant van Gambia. Hij heeft op verschillende albums samengewerkt met Bill Laswell, zowel als muzikant als co-producer:
”Muso” uit Watto Sitta
Watto Sitta (1984) werd uitgebracht onder de naam Mandingo en dat zijn Bill Laswell, Jeff Bova en Foday Musa Suso, met Suso als componist en co-producer samen met Laswell. Het album bevat bijdragen van artiesten zoals Herbie Hancock en Aïyb Dieng.
Sound-System (1984) is een album van Herbie Hancock, mede geproduceerd door Laswell, waarop Suso meespeelt op nummers als “Junku” en “Sound System”. Deze tracks combineren elektronische muziek met traditionele Afrikaanse instrumenten. De sound is heel erg gelijkend op die van “Rock It” (1983).
“Early Warning” uit Village Life, op deze track speelt Suso jammer genoeg niet.
En dan is er Village Life (1985), een samenwerking tussen Herbie Hancock en Foday Musa Suso, geproduceerd door Bill Laswell. Het album combineert jazzfusion met Mandé-muziek en werd live opgenomen in de studio zonder overdubs. Op dit album laat men de electronica vallen.
Susan Brownmiller was een Amerikaanse feministe die vooral bekend is voor haar boek Against our will: Men, women, and rape (1975), vertaald als Tegen haar wil: mannen, vrouwen en verkrachting.
Het bekende citaat uit Against our willDe cover van Against our will
Against our will stelt dat ‘vanaf de prehistorie tot nu, verkrachting een cruciale rol heeft gespeeld. Het is niets meer of minder dan een bewust mechanisme van intimidatie waarmee alle mannen alle vrouwen in een staat van angst houden’.
Nu weet ik wel dat verkrachting een problematisch begrip is, zo is het bijvoorbeeld tegelijkertijd wél en geen vier-letter-woord (zie noot1), maar zeggen dat alle mannen verkrachting gebruiken als een bewust mechanisme om alle vrouwen te onderdrukken, is een brug te ver. Het doet denken aan de recent overleden Sandra Harding (1935 – 2025) die in 1986 van oordeel was dat Newtons Principia mathematica een ‘verkrachtingshandleiding’ is.
In datzelfde Against our will definieert Brownmiller pornografie als de ‘onversneden essentie van antivrouwenpropaganda’ en vergelijkt ze het met enerzijds de antisemitische propaganda van het Derde Rijk die de ideologische basis legde voor de Endlösung, en anderzijds met het goedpraten van ‘n-woord’-grapjes die de onderdrukking van de zwarten bestendigt.
Het boek past binnen een feministische traditie van de jaren zeventig die paradoxaal genoeg even extreem als toonaangevend was.
De Nederlandse vertalingen in dit stuk zijn van de auteurs van deze blog.
Noot 1: Verkrachting is een van de meest verwerpelijke daden die de mens kent. Toch is het woord verkrachting geen taboe woord. Dat is wel zo voor bijna alle woorden die te maken hebben met a) de ontlasting en b) de voortplanting. Je zegt bijvoorbeeld niet schijten, kakken, pissen in beleefd gezelschap en evenmin neuken, poepen, kut en lul. Dat soort woorden gebruik je niét bij je eerste bezoek aan je schoonfamilie, om maar iets te zeggen.
Alweer een dode, een van de 120 per jaar of zo, het getal blijft door de jaren heen relatief constant, een om de drie dagen.
‘Zie je in welke staat je dochter is? Dat is jouw verantwoordelijkheid. Zeg mij waar je andere twee kinderen zijn en ik [spaar ze] alle drie.’–Klaus Barbie
Marcel Ophuls was een documentairemaker die vooral herinnerd zal worden voor twee films: The Sorrow and the Pity (1969) en Hôtel Terminus: The Life and Times of Klaus Barbie (1988).
Ik wil het hebben over die tweede docu, die het verhaal vertelt van de nazi Klaus Barbie die tijdens de bezetting van Frankrijk bekendstond als de beenhouwer van Lyon.
Ophuls focust in die documentaire vooral op tegenstrijdige getuigenissen. De slachtoffers vertellen hoe Barbie hen martelde; maar volgens de Amerikaanse inlichtingsdiensten, die Barbie na de Tweede Wereldoorlog schaamteloos in Bolivia inzetten om de militaire dictatuur via een schrikbewind van terreur in het zadel te houden, kan het haast amper dat Barbie martelde, ‘hij had dat niet nodig zeggen ze, zo goed was hij.’
Rond een uur en vier minuten zit een getuigenis die mij bijzonder aangreep. Een vrouw wordt als kind opgepakt, Barbie martelt haar en laat de deur van de martelkamer openstaan zodat haar moeder het kan zien en horen. Hij spreekt tot de moeder en zegt: ‘Zie je in welke staat je dochter is? Dat is jouw verantwoordelijkheid. Zeg mij waar je andere twee kinderen zijn en ik [spaar ze] alle drie.’
Sebastião Salgado was een Braziliaans fotograaf. Wim Wenders maakte The Salt of the Earth (2014) over zijn werk. Vooral de beelden van de goudmijn Serra Pelada in Brazilië zijn ongelofelijk. Als mieren kruipen duizenden mannen op zelfgemaakte ladders de put in om grond op te halen die eens weer boven op die ladders op goud moet geïnspecteerd worden. Als een iemand van die ladder valt, sleurt hij iedereen onder zich mee de dood in.
De mijn door de ogen van Alfredo Jaar, Robert Nickelsberg en Sebastião Salgado, maar voornamelijk Salgado.
In 1979 vond een kind een goudklompje van zes gram waarop horden delvers bevangen door de goudkoorts kwamen graven. Al snel werden enorme goudklompen ontdekt, waarvan de grootste bijna 6,8 kilogram woog. Er ontstond een dorp waar maandelijks 60 à 80 onopgeloste moorden werden gepleegd. Voor een liter water betaalde men er er meer dan tien dollar.
Vandaag is de mijnput terug vol met water gelopen, het goud is op, wanneer de laatste klompjes gevonden werden, heb ik niet kunnen achterhalen.
–‘Baas, wat moet ik draaien op de uitvaart van Roger Nichols?’
–‘Doe maar “We’ve Only Just Begun” (1970) van The Carpenters, hij schreef daar mee aan.
–‘Hoewel, ik hou ook van zijn versie van de Goffin/King song “Snow Queen” (1966). Hij schreef dat niet maar voerde het wel mooi uit. Draai ze allebei.’
‘Er is altijd plaats naast elk graf hier in Dodenstad.’
Junior Byles was een Jamaicaans zanger bekend voor platen zoals “A Place Called Africa” (1970), “Beat Down Babylon” (1972), “Curly Locks” (1974) en “The Long Way” (1975).
Al die platen werden opgenomen door Lee Perry. Vliegende cymbalen. Echo’s. Mooi afgelijnde hi-hats. Volle bassen. En op “The Long Way” ook maffe toetsen.
Jean-François Davy was een Frans filmmaker bekend voor films als het fantastiekvehikel Le Seuil du vide (1971, De drempel van de leegte), de erotische komedie Bananes mécaniques (1973, Mechanische bananen) en de pornodocumentaire Exhibition (1975, Uitstalling).
In “Round Midnight” (1944, 1965) hoor je hem met zijn twee zussen, ze zingen over het middernachtuur, wanneer het leven helemaal vreselijk wordt voor eenzame zielen. Andy was zwart en kwam als gay uit de kast. Zijn compositie “Celestial Blues” (1973) was geproducet door die andere cultheld Bill Fischer (1935 – 2023). Hij coverde Nick Drake’s “River Man” (1969, 1998) en zong op “I’ve Had a Little Talk” (1972) van Horace Silver (1928 – 2014) waar een man een gesprekje aangaat met zijn diverse lichaamsdelen (maag en longen en zo) met de belofte dat hij ze goed zal behandelen.
Andy’s werk werd fel gesmaakt door de Gilles Peterson generatie. Zijn zus Salome stierf in 2020. Geraldine Bey, van 1935, leeft nog. Rust zacht Andy.