Trompetgeschal. Een overledene die mij als burgemeester van Dodenstad zeer dierbaar is, wordt binnengedragen.
De kistdragers zetten het lijk van Sergey Dreyden voorzichtig op de grond.
De Russische acteur werd 81 en speelde mee in een film die ik tot de beste ooit moet rekenen: Russian Ark (2002). Tijdens de première in Cannes zat ik op het puntje van mijn stoel en na afloop gaf ik een staande ovatie tot mijn handen er blauw van werden.
Tweeduizend acteurs, een onafgebroken shot, drieendertig zalen van het hermitagemuseum, drie live orkesten, driehonderd jaar Russische geschiedenis en een enkele take.
Zo kan je de film samenvatten.
Met deze stem opent de film. Tegelijkertijd zien we hoe een feestelijk gezelschap uit een koets stapt. Het is winter. We bevinden ons buiten. Het gezelschap probeert een weg naar binnen te zoeken. De stem volgt hen.
Bij minuut vier vraagt de stem zich luidop af:
Bij vijf minuten en veertig seconden merkt onze stem, die de hele film gewoon een stem zal blijven, nooit een gezicht zal krijgen, een andere man op.
De in het zwart geklede man spreekt hem aan.
De man in het zwart wordt gespeeld door Sergey Dreyden. Hij is de enige die ‘de stem’ (die immer onzichtbaar voor zijn omgeving blijft), kan waarnemen. Tenminste, daar lijkt het op. Hij zegt daar zelf over bij 10:40:
Wij als toeschouwer kunnen de man in het zwart zien. De man in het zwart ziet de verteller (de stem). Het is onduidelijk of de tweeduizend personages hen kunnen zien. Zijn ze onzichtbaar? Wordt er gewoon geen aandacht aan hen besteed? We zullen het nooit weten. En dat hoeft ook niet.
De man in het zwart opent een deur terwijl iemand erop staat te kijken. Mocht de man in het zwart echt onzichtbaar zijn, dan zou het lijken of de deuren vanzelf opengaan. Met andere woorden, het zou spoken.
Het is net die status tussen onzichtbaarheid en zichtbaarheid die deze film zo bere-interessant maakt.
Alsof de ‘ghost story’ een update heeft gekregen voor de 21ste eeuw.
Rust zacht Sergey.