Omdat ik er niet in slaag mijn persoonlijke smaak aan de wereld op te leggen, maak ik een studie van smaakmakers. Vlaamse smaakmakers, ik moet ergens beginnen. Zo gebeurt het dat ik voor de tweede keer op de pagina’s van Johan Velter (1956) stuit.
De aanleiding is de dood van Brits regisseur Terence Davies, de man van wie ik maar een film zag, Distant Voices, Still Lives (1988). In dat jaar ging ik nog braaf naar alles ging kijken wat de Antwerpse kunstbioscopen voorschotelden. Niet dat ik veel keus had, de VCR was nog niet uitgevonden.
De necroloog van dienst bij De Standaard was Geert Van der Speeten en toen ik zijn naam begon te googelen in combinatie met nog wat andere hedendaagse cultuurschrijvers, vond ik dit fragment waarin Velter een hele mond gal spuwt naar Geert Van der Speeten, Chantal Pattyn en Kaat Pype:
“De geestelijke armoede van Geert Van der Speeten (DS, 25/04/2020) moet wel zeer groot zijn om Chantal Pattyn te ‘interviewen’, haar persoonlijke geheel eigen promo te mogen verzorgen, uiteraard gaat het weer over haar autistische zoon en hoe tof dat is, ze laat zich door Kaat Pype, die een handelsmerk gemaakt heeft van haar clownfotos, als een hogepriesteres fotograferen, natuurlijk haar ziekelijk gezicht verbergend, Van der Speeten begint zijn ‘stuk’ met ‘De term ‘cultuur’ staat haar zowat op het voorhoofd getatoeëerd.’, zoals gezegd wordt van leugenaars dat de leugen op het voorhoofd gegraveerd staat.”
Johan Velter
Om dat totaal gebrek aan respect voor een van onze beminde cultuurpausen moet ik toch wel heel erg lachen.
En over dat soort gebrek aan respect las ik gisteren nog een bijzonder fragment in Jacob Burckhardt’s Die Cultur der Renaissance in Italien (1860) die terecht opmerkt dat de belachelijk makende lach, het ridiculiseren, korter gezegd, het uitlachen, of nog korter gezegd, de spot, een verschijnsel is dat pas kan optreden als er in een maatschappij voldoende mate van individualisme en hang naar roem heerst.
En in zo’n geval is er de spot als correctie.
Terug naar Davies
Nog over Davies:
Terence Davies was auteur van een klein, door critici fel gesmaakt filmoeuvre. Het publiek lustte hem minder en haast geen enkele film maakte winst.
Zijn verhalen zijn dan ook nogal somber, getuigen van een keukenaanrechtrealisme dat gedurende de trente glorieuses populair was maar vandaag nog steeds beoefend wordt door regisseurs als Ken Loach en onze Dardennes.
Terence Davies was gay en aan zijn films te zien was de tristesse die gepaard ging met in de naoorlogse jaren gay te zijn, groot. Zelf zit ik, als ik naar de bioscoop ga, niet echt op dat soort tristesse te wachten. Afgebladderd verfwerk, verpauperde volksbuurten, tochtige kamers, vochtige herfsten, de combinatie met voedselschaarste en een seksueel bekrompen moraal … ik vind dat naargeestig.
Geef mij dan maar Derek Jarman of Peter Greenaway, ook regisseurs van zijn generatie, ook gay, maar zij uitten hun anders-zijn toch op een manier die minder realistisch en meer formalistisch was, wat mij meer genoegen verschaft.
Met Dennis Potter, van wie ik onlangs naar aanleiding van Michael Gambons dood, de volledige ‘The Singing Detective’ voor het eerst zag, deelt Davies dan weer een fascinatie met populaire Amerikaanse muziek. Dat vind ik leuk.
Davies was een eenzame gay, heel zijn leven relatieloos, afgezien van een huwelijk met een vrouw omdat dat in die tijd nu eenmaal hoorde.
Naar aanleiding van zijn dood zag ik Of Time and the City (2008). Het is een collagefilm over Liverpool waarin Davies archiefbeelden gebruikt om een portret van zijn stad te maken, vergezeld van pop en klassieke muziek en zijn voice-over die een mooie ASMR-achtige kwaliteit heeft. Ik hou van collagefilms.
Terug naar Velter
Om af te sluiten gaan we terug naar Johan Velter, hij zal het misschien niet graag horen, maar als je Johan Velter samen met Chantal Pattyn googelt, dan kom je op de pagina van opiniemaker-op-rechts Johan Sanctorum. Les extrêmes se touchent blijkt dan, want wat er boven komt drijven is een stuk van Velter waar hij andermaal de vloer aanveegt met Pattyn, en en passant een sneer uitdeelt naar Cathérine Ongenae. Maar hier toont Velter zich ook een marxist die Pattyn verwijt dat ze bij Klara het ‘consumentenkapitalisme ondersteunt, er de ideologische basis voor levert, het voor dat kapitalisme nodige antropologische mensbeeld poneert en verspreidt’. Dat is dan weer een eerder infantiele duiding van Velter, wachtend op een ontmaskering. Sanctorum had die ontmaskering op zich kunnen nemen want hij is een zelfverklaard bevechter van het cultuurmarxisme, maar deed het niet want wat Velter zei paste wel in zijn kraam.
Nu, dan neem ik de honneurs wel waar:
Johan Velter, zweer het marxisme af, het ontsiert u.