Jazzdrummer Jack DeJohnette sterft en ik blader door mijn oude LIFE magazines om te zien of ik iets slims kan zeggen over het begin van zijn carrière.
Ja hoor, hier een stuk uit 1967:
‘Jazz verkeert in een crisis. De muziek heeft zijn massale aantrekkingskracht verloren. Er wordt al lang niet meer op gedanst. En ‘new wave’-muzikanten als Ornette Coleman, John Coltrane en Charles Mingus hebben alle regels van harmonie en ritme naast zich neergelegd om vergaande, expressionistische improvisaties naar voren te schuiven, waardoor het puristische publiek nog verder is vervreemd.
Uiteindelijk heeft rock-‘n-roll, het bastaardkind van de jazz, in verschillende, elk uur veranderende vormen – ‘hard’, ‘folk’, ‘blues’ en recentelijk ‘psychedelisch’ – een hele nieuwe generatie luisteraars voor zich gewonnen.
Zonder het jonge publiek is jazz ten dode opgeschreven. Esthetisch en historisch gezien kan het niet worden voortgezet.
[…]
Jack DeJohnette die op de stevige randen van zijn drums slaat, bassist Ron McClure die jammert en brult, Keith Jarrett die met één hand de pianosnaren tokkelt en met de andere het toetsenbord bespeelt, en Lloyd die schor huilt op zijn tenorsaxofoon …’
Nee, toch niet, hier ga ik het op de uitvaart niet over kunnen hebben, het artikel gaat eigenlijk over saxofonist Charles Lloyd. Het zegt dus weinig of niets over DeJohnette zelf. Het zegt iets over de toestand waarin jazz zich in 1967 bevond, hier mooi verwoord door Richard Saltonstall, Jr. maar een paar jaar later nog mooier en veel gebalder samengevat door Zappa toen hij zei: ‘jazz is niet dood, het ruikt alleen een beetje vreemd.’
Even door mijn platenkast met de duim over de ruggen wrijven, welke plaat ga ik tijdens de dienst draaien?
Ik vind deze, Sorcery (1974) [zie boven], een spirituele jazzplaat uit de tijd dat spirituele jazz, wij noemden dat soms ook kozmigroov, populair was.
Rust zacht Jack.
