Jean Knight was een Amerikaanse zangeres bekend van het nummer “Mr. Big Stuff” (1971) dat ze zong maar niet schreef.
In tegenstelling tot wat de Afro-Amerikaanse mythologie zou kunnen doen vermoeden, is de stuff van Mr. Big Stuff niet zijn fallus maar zijn auto, zijn chique kleren en alle andere rijkdommen waarover hij beschikt.
Jean van haar kant is niet onder de indruk: ‘het is niet omdat jij wat met je bezittingen komt pronken dat ik mijn liefde aan jou kan schenken.’
Carla Bley was een Amerikaanse componiste onder andere gekend voor albums zoals Escalator over the Hill (1971) en Dinner Music (1977).
“Dining Alone” (1977) van Carla Bley
Escalator over the Hill is een operaproject in de stijl van Kurt Weil en Dinner Music is een lounge-achtige plaat met nummers zoals “Dining Alone”.
“Dining Alone”. Alleen dineren. Ook ik eet vaak alleen. Ik ga dan vroeg zodat ik als eerste bediend word. Daarna keer ik huiswaarts om verder te werken. Geen boodschappen. Geen afwas. Gewoon eten. Een dag vlees. Een dag kip, want elke dag rund eten verhoogt het risico op darmkanker.
Terug naar de muziek.
Carla speelde ook mee op een paar The Golden Palominos elpees. Minstens twee.
Wie denkt met de twee platen hierboven iets over de aard van het werk van mevrouw Bley te kunnen zeggen, dwaalt. Hij moet naar “Lawns” (1987) luisteren van de elpee Sextet uit datzelfde jaar.
“Lawns” (1987) van Carla Bley
Ik leg mevrouw Bley op het jazzperk. Daar arriveerden dit jaar ook Richard Davis, Peter Brötzmann, Carlos Garnett en Wayne Shorter, om er maar een paar te noemen.
Ik maak nooit praatjes met de jazzliefhebbers die er langskomen, ze zijn vaak zo humorloos.
In New York stierf de Schotse acteur David McCallum. Hij werd 90 en was bekend van film en televisie. Hoewel ik het nooit gezien heb, heeft The Man from U.N.C.L.E. (1964-1968) me altijd wel aangesproken.
“The Edge” (1967)
McCallum werkte ook met David Axelrod aan een een nummer dat bijna integraal gesampeld werd door Dr. Dre met gastvocalen van Snoop Dogg. Het zal hem de volgende jaren van de vergetelheid redden.
Een artiest – men zegt vandaag liever ‘maker’ – heeft niet te kiezen hoe het nageslacht hem zal herinneren. In de Verenigde Staten stierf Gary Wright en en een van mijn doodgravers vertelde me dat de man vandaag niet herinnerd wordt omwille van zijn onirische pop, maar door zijn uitvoering van het Mann /Weil nummer “Comin’ Apart” (1981) dat door housemuziekheld Armand van Helden werd gecoverd als “My My My” (2004).
Bobby Eli was een Amerikaans componist, muzikant, arrangeur en platenproducer.
Hij was stichtend lid ván en gitarist bij MFSB, schreef niet zo gek veel songs maar zijn “Sideshow” (1974) voor Blue Magic verdient de aandacht van de zwartemuziekliefhebber.
Vicki Anderson was een Amerikaanse zangeres gekend voor haar samenwerking met James Brown. Ze was een deel van de ‘funky people’ waar James zich mee omringde.
In 1967 bracht ze een nummer uit op King Records, een van de labels van Brown als ik me niet vergis, en de lange titel luidde “If You Don’t Give Me What I Want (I Gotta Get It Some Other Place)” (1967).
Drie jaar later dook de titel van dat werk in een ander lied op, namelijk “The Message From The Soul Sisters” (1970), een compositie die toch wel wat bekendheid verwierf op de ‘rare groove’ scene.
Ze was de ex-vrouw van Bobby Byrd en de moeder van Carleen Anderson van “Apparently Nothing” (1991).
Monte Cazazza was een Amerikaanse muziekmaker en performancekunstenaar gekend voor opnames zoals “Kick That Habit Man” (1982), een permutatiegedicht van Brion Gysin uit 1959.
Cazazza was actief binnen wat men de industriële muziek noemt, een genre genoemd naar het Britse label Industrial Records van midden jaren zeventig, mede-bezield door de ook recent overleden Genesis P-Orridge.
Bij ons heeft Front 242 het monopolie van dat soort muziek. Je kon je in de jaren tachtig verdiepen in die scène door de Re/Search boeken te kopen die in platenwinkels verkocht werden eerder dan in boekenwinkels.
“If I Were a Rich Man” (1964) van de film Fiddler on the Roof (1971)
De naam Sheldon Harnick zei me niets. Het was Jason, een van mijn doodgravers, die de voorbereidende opzoekwerken had gedaan en me vertelde dat hij toch een van de bekendste liedjesteksten van de twintigste eeuw had geschreven.