Mary Quant was dertig toen de jaren zestig begonnen. Ze maakte kleding voor de babyboomgeneratie, die de pil zou uitvinden en voortaan alleen nog maar wilde genieten. Ze werd bekend voor de minirok, die ze niet uitvond want sciencefictionvrouwen hadden al vroeg in de twintigste eeuw minirokjes aan. De minirok is door niemand uitgevonden, hij was er plots, werd steeds populairder tot hij niet meer korter kon en toen raakte hij uit de mode. Quant mag hem dan wel niet hebben uitgevonden, ze gaf de minirok wel zijn naam en haar inspiratie haalde ze bij het Mini Cooper autootje, dat in 1959 op de markt kwam.
De recent overleden Paco Rabanne behoorde tot dezelfde generatie als Mary Quant maar hij zat aan het high-end spectrum van het modegebeuren en maalde niet over draagbaarheid noch betaalbaarheid. Mary wel. Het modernisme had vele gezichten. Of toch een paar.
Mary Quant was slechts elf jaar jonger dan de ook recent overleden Vivienne Westwood, dat andere rolmodel uit de Britse mode van dat tijdsgewricht. Beiden hadden boutiques op King’s Road in Londen. Quant kwam aan de bak in de jaren zestig, Westwood in de jaren zeventig. Op tien jaar tijd was er veel veranderd. Het naoorlogse wederopbouwoptimisme had plaats gemaakt voor het oliecrisisnihilisme dat het einde van dertig glorieuze jaren inluidde. Kleding weerspiegelt de tijd waarin geleefd wordt en dan vooral de economische omstandigheden.
De enige nog levende modeontwerper van Quants generatie is Barbara Hulanicki die in de tijd van Quant het Biba warenhuis uitbaatte en nu in Florida nog kleding tekent. We verwachten haar.
Terug naar Quant.
–’James?’
–’Ja, burgemeester?’
–’Waar staat de grammofoonspeler?’
–’Hier, meneer.’
–’Zet de plaat op, James.’
–’In orde, meneer.’
Ik hoor het plaatje kraken. En nu schallen de tonen van “Mini-mini-mini” (1966) van Jacques Dutronc over Dodenstad.
Rust zacht Mary.