In Marokko stierf de Amerikaanse componist Richard Horowitz die vooral voor zijn filmwerk bekend werd. Jahsonic, mijn melomane doodgraver, wees mij op een compositie die nogal populair is in het ambient en balearic circuit. De titel is “Marnia’s Tent” en hij staat op de soundtrack van The Sheltering Sky (1990) die hij samen met Ryuichi Sakamoto schreef.
Mijn aandacht ging voornamelijk naar Eros in Arabia (1981) omdat ik nu eenmaal een erotomaan ben.
Keith LeBlanc was een Amerikaanse drummer en muziekproducent gekend voor opnames zoals “No Sell Out” (1983), “Rockchester” (1987), “This Is Stranger Than Love” (1987) en “Put the Needle to the Record” (1987).
Albert Heath was een Amerikaans drummer, de laatste levende van de gebroeders Heath.
Zoals de meeste Gen X melomanen die opgroeiden met vinyl maar overstapten op CD’s (de muzikale fraude van de eeuw), ontdekte ik meneer Heath op de Soul Jazz Love Strata-East (1994) compilatie.
Op die verzameling staat “Smiling Billy Suite Pt.II” (1975) van het album Marchin’ On (1975) van de Heath Brothers.
De Amerikaanse singer-songwriter Melanie had een mooie, hoge stem. Een hippiezangeres, zo noemde men haar een beetje neerbuigend, alsof ze alleen hippieliederen kon zingen.
We hebben vage jeugdherinneringen aan de compositie “Brand New Key” (1971) over een meisje dat met haar fiets voorbij het huis van een jongen rijdt waar ze verliefd op is. Ze rolschaatst er ook naartoe. Hij mijdt haar. Hij heeft een sleutel, zegt ze, wat gaan ze daar mee doen? Is het de sleutel die haar ontuchtige gevoelens zal ontsluiten?
Ook zijn moeder zit in het complot. Ze vraagt, ‘is hij thuis’ en zij antwoordt, ‘ja, maar hij is niet alleen.’
We blijven op onze honger over het slot waar de sleutel in past en wat achter slot en grendel verborgen ligt.
Het lijk dat hier pas werd afgeleverd, pardon, stoffelijk overschot, was ooit de container van de ziel van Marlena Shaw.
Ik ken Marlena van “California Soul” (1969), een lied waarin ze het over geluid heeft dat in je oor blijft hangen van zonsondergang tot zonsondergang, geluid dat in de lucht hangt en dat je overal hoort, dat je vasthoudt, wat je ook doet. Het soort geluid dat je overal kan horen maar dat in California het helderst klinkt.
Ik ken ook de live-versie van “Woman of the Ghetto”, zoals in 1996 gesampled op Blue Boy’s “Remember Me”, waar zij naast het zinnetje ‘remember me? I’m the one who had your babies’ (ken je mij nog, ik heb je baby’s gebaard) de hele tijd ‘dingdiggidiggiding, dingdingding, diggiding’ zingt.
Jahsonic, mijn muzikale doodgraver, lacht een beetje met mijn gebrekkige kennis van het oeuvre van Marlena maar mijn tijd wordt alweer geconsumeerd door de volgende dode. Altijd maar doden.
Phill Niblock was een Amerikaans componist en filmmaker vooral gekend voor zijn minimalistische dronemuziek.
Representatief voor die stijl is zijn debuutalbum Nothin To Look At Just A Record (1982).
Dronemuziek – de term drone is verwant aan onze dreun – is een vorm van muziek waar een enkele noot in lagen op elkaar gelegd wordt. Dat creëert een repetitieve geluidsmassa die ondanks haar brij toch kalmerend werkt omdat alles op nagenoeg dezelfde frequentie vibreert.
De eerste drone die ik prachtig vond was die van de prelude van Das Rheingold (1869) zoals ik die leerde kennen in de film Nosferatu (1979) in de scène waarin een ruiter gedurende een dagenlange paardentocht van dat gedreun vergezeld wordt.
De dreunen van Nothin To Look At Just A Record (1982) hebben daar wel wat weg van.
Niblock had geen muzikale opleiding en ergens beschrijft hij hoe hij bij dat dreunen terechtkwam. Tijdens het motorrijden in de bergen van Carolina in de Verenigde Staten kreeg hij een openbaring. Hij hing tijdens een beklimming van een helling achter een langzaam rijdende dieselvrachtwagen toen het toerental van de motoren van beide voertuigen bijna synchroon liep.
‘De sterke fysieke aanwezigheid van de beats die het gevolg waren van de twee motoren die op licht verschillende frequenties draaiden, brachten me in zo’n trance dat ik bijna in een ravijn reed.’
Phill Niblock
Phill is inmiddels de allerlaatste ravijn ingereden.
Les McCann was een Amerikaans pianist en zanger die actief was in de jazz, meer specifiek in een variant die aangeduid wordt met de term ‘soul jazz’, een kruising tussen het volkse van soul en de op artisticiteit aanspraak makende jazz*.
Nummers om nota van te nemen zijn “Sometimes I Cry” (1972), “Go On and Cry” (1974) en “Vallarta” (1977).
Van “Sometimes I Cry” werd de drumpartij door Massive Attack ‘gestolen’.
Het album Layers (1972) is dan weer opmerkelijk voor het vroege gebruik van elektronica op een jazzplaat.
Massive Attack waren niet de enigen die gingen snuisteren in de catalogus van McCann. Zo’n driehonderd artiesten sampleden zijn platen.
Ik heb aan Jahsonic – heb ik jullie al over Jahsonic verteld? – gevraagd hem naast Michel Sardaby te leggen. Stilistisch is er verwantschap. Bovendien zijn ze van hetzelfde jaar.
Rust zacht Les.
*Jazz kan sinds de Tweede Wereldoorlog op dat artistieke aanspraak maken, ttoen het gecanoniseerd werd.
Jean Knight was een Amerikaanse zangeres bekend van het nummer “Mr. Big Stuff” (1971) dat ze zong maar niet schreef.
In tegenstelling tot wat de Afro-Amerikaanse mythologie zou kunnen doen vermoeden, is de stuff van Mr. Big Stuff niet zijn fallus maar zijn auto, zijn chique kleren en alle andere rijkdommen waarover hij beschikt.
Jean van haar kant is niet onder de indruk: ‘het is niet omdat jij wat met je bezittingen komt pronken dat ik mijn liefde aan jou kan schenken.’