Was het Luc Janssen van Krapuul de Lux die mij het nummer “No Charge” (1974) van Melba Montgomery heeft leren kennen? Zo herinner ik het me althans.
Het nummer is een ode aan het moederschap. Een jongetje overhandigt zijn moeder een briefje met een lijst met alle klusjes die hij voor haar heeft uitgevoerd. Bij elk item op de lijst staat een bedrag:
‘Voor het maaien van de tuin – vijf dollar; voor het opmaken van mijn eigen bed deze week – één dollar; voor naar de winkel gaan – vijftig cent; en voor het spelen met kleine broer, terwijl jij ging winkelen – vijfentwintig cent; het vuilnis buiten zetten – één dollar; een goed rapport – vijf dollar; voor het harken van de tuin – twee dollar; totaal verschuldigd – veertien dollar vijfenzeventig.’
Filmmaker Paul Morrissey sterft en ik Leonardo, hoofddoodgraver van Dodenstad, zit met een dilemma. Eigenlijk zou ik hem hier helemaal nergens willen leggen, maar ik moet wel. Heel de entourage van Andy Warhol, al die Superstars, zullen hier uiteindelijk wel een plekje moeten krijgen maar het is van mijn kant uit niet van harte.
Paul maakte zijn beste films onder de vleugels van, en waarschijnlijk ook met het geld van, Andy.
Zo was er Flesh (1968), Trash (1970), Heat (1972), Flesh for Frankenstein (1973), en Blood for Dracula (1974). Waren dat goede films? Nee, maar interessant waren ze wel omdat ze de weg wezen naar film die meer dan film kon zijn: een poort naar een andere wereld.
Wat erna kwam was de moeite niet waard. Heat heb ik al vertoond toen Sylvia Miles stierf, ik ga mij tevreden stellen met een klein clipje dat moet aantonen dat Morrissey niet kon schrijven, noch regisseren: de scène in Flesh for Frankenstein (1973) waarin Udo Kier zegt: ‘Om de dood te kennen moet je het leven in de galblaas neuken’ en terwijl ik deze woorden noteer, moet ik toch wat glimlachen.
De Belgische fotograaf Herman Selleslags stierf. Het doet me denken aan mijn kindertijd en pubertijd, de HUMO-jaren.
In Intimiteit onder de melkweg (1994) schrijft Herman de Coninck over de fotograaf:
‘In elk geval herinner ik me dat Herman Selleslags vaak zei dat deze of gene een smoel had waar hij niets mee kon aanvangen. Zoals er natuurlijk ook mensen zijn met wie je niets kunt aanvangen.’
In 2016 dook het werk van Selleslags uiteraard ook op in de voortreffelijke docuserie België scherpgesteld van Bucher en Buedts en daarin werd ook het licht geschenen over die beruchte foto van de zijn roes uitslapende man in de Pelikaanstraat, in de buurt van discotheek Samson waar wij indertijd nachtbraakten.
Richard Serra, de Amerikaanse kunstenaar met zijn loodzware staande staalplaten — van het soort voor scheepsrompen bedoeld — die je doen voelen alsof je er elk moment door verpletterd kan worden; en die wij intellectuelen kennen van onze bezoeken aan musea als Voorlinden waar we ons recentelijk nog vergaapten aan nieuw werk van Anselm Kiefer, is niet meer.
In 1981 kreeg Serra toestemming om een 36 meter lange metalen muur te plaatsen die een New Yorks plein in tweeën sneed. Zij die rond dat plein werkten vonden het spuuglelijk, Serra’s kunstvrienden verdedigden het luidkeels. Serra noemde het werk Tilted Arc, gekantelde boog. Acht jaar later werd het afgebroken.
Op de hoorzitting die voorafging aan de ontmanteling getuigden collega-kunstenaars met woorden van de volgende strekking: beperking van de vrije meningsuiting, het is hier net nazi-Duitsland, het is hier net de Sovjet-Unie, de vrouw van Richard zegde zelfs op aller-moedigste toon dat haar man en zij zouden verhuizen mocht ‘Tilted Arc’ worden verwijderd.
Toch waren er ook enkele intellectuelen die de sculptuur niet zo geslaagd vonden:
“Ik denk dat het volkomen legitiem is om je af te vragen of openbare ruimtes en openbare fondsen wel de juiste context zijn voor werk dat zo weinig mensen aanspreekt – hoezeer het concept beeldhouwkunst er ook door verruimd wordt.”
Calvin Tomkins
en
“[Richard Serra] bestrijdt het afschuwelijke door het afschuwelijke te vergroten. Aan de ellende van het werken in een lelijk en slecht ontworpen gebouw, voegt Serra nog meer ellende toe in de vorm van een sculptuur dat de meeste mensen lelijk vinden … dat het plein blokkeert, dat geen ruimte biedt om op te zitten, dat zon en uitzicht belemmert en het plein onbruikbaar maakt, zelfs op die momenten van vrijheid waarop het weer kantoormedewerkers toestaat om buiten te lunchen.”
Nathan Glazer
Op de hoorzitting die voorafging aan de verwijdering getuigden collega-kunstenaars met woorden van de strekking: beperking van de vrije meningsuiting, het is hier net nazi-Duitsland, het is hier net de Sovjet-Unie. De vrouw van Richard zegde zelfs op alle-moedigste toon dat haar man en zij zouden verhuizen mocht Tilted Arc worden verwijderd.
Het televisiestation Paper Tiger Television [zie boven] maakte een verslag van deze hoorzitting en riep op boze brieven naar Ronald Reagan te zenden.
Günter Brus stierf en met hem de laatste der geweldkunstenaars die gekend stonden als Weense actionisten, een nare kunststroming die ik me alleen maar wens te herinneren als achtergrond van Sweet Movie (1974) van Dušan Makavejev.
Die onvriendelijke woorden schreef ik op Facebook. Ik overdreef want je kan bezwaarlijk een geschiedenis van de 20ste-eeuwse kunsten schrijven zonder een hoofdstuk aan deze Weense grensoverschrijders van de jaren zestig te wijden. Bovendien wil ik het verleden nooit afzweren. ‘Transcend and include’ zeg ik altijd met de woorden van Ken Wilber, ik ga daar vandaag niet plots van afwijken.
Tony Oxley was een Engelse drummer, men noemt dat in zijn branche, de free jazz, slagwerker.
Als ik naar free jazz luister, en onlangs beluisterde ik nog met de grootste aandacht de platen van Fred Van Hove toen die in 2022 in Dodenstad toekwam, denk ik vaak: dat wordt nu toch niet meer gemaakt?
En ook denk ik aan de beroemde uitspraak van Frank Zappa: ‘jazz is niet dood, het ruikt gewoon een beetje raar.’