Adieu Roy Haynes. Jahsonic is er even niet, hij had me vast allerlei details kunnen vertellen over Haynes als legendarische jazzdrummer. Ik zocht dan zelf maar wat bij elkaar en vond hem nog springlevend met tracks zoals “Snap Crackle” (1962) en “Dorian” (1963). Toch vrees ik dat hem onrecht aandoe door het hier zo kort te houden.
De Amerikaanse saxofonist Lou Donaldson stierf. Hij was ongeveer van dezelfde generatie en op hetzelfde terrein actief als Grant Green (gitaar) en Donald Byrd (trompet) maar zeemzoeteriger en minder interessant dan die ander twee, maar dat is onbillijk gezeur.
Want er is natuurlijk de compositie “Pot Belly” van Donaldson uit 1970 die door heel wat hiphop acts werd gecoverd. Allereerst door A Tribe Called Quest op de b-kant van hun nummer “Can I Kick it?” (1990) maar ook Portishead gebruikte de ritmesectie voor hun remix van “Going Nowhere” (1993) van Gabrielle.
Een ‘pot belly’ is een vooruitstekend buikje, zoals een peuter dat kan hebben, maar de term wordt gebruikt voor elke buik die niet obees is.
Quincy Jones was een Amerikaans componist, muzikant, songschrijver en arrangeur gekend voor composities zoals “Soul Bossa Nova” (1962).
Zijn eerste arrangement dat bekendheid genoot was dat voor “It’s My Party” (1962) van Lesley Gore, over een meisje dat zich het recht toe-eigent te huilen op haar eigen feest: ‘het is mijn feest en ik huil als ik dat wil, je zou hetzelfde doen als het jou overkwam.’
Jones producete heel wat wereldbekend materiaal van Michael Jackson: Off the Wall (1979), Thriller (1982), en Bad (1987), allemaal zijn producties.
En dan is er nog dat vreselijke “We Are the World” (1985) waar ik altijd zo’n hekel aan heb gehad, vooral als Bruce Springsteen en Bob Dylan hun lijnen zingen.
Jones schreef bovendien veel voor film. Zo waren de OSTs van The Pawnbroker (1965), In the Heat of the Night (1967), In Cold Blood (1967), The Italian Job (1969), The Wiz (1978), en The Color Purple (1985) van zijn hand. De muziek voor de tv-serie Roots (1977) schreef hij ook.
The Pawnbroker (1965) is bekend omdat het een van de eerste films was waar wat naakt in voorkwam.
In de Verenigde Staten stierf Kris Kristofferson, bekend als countryzanger en acteur.
Hij was de co-auteur van “Me and Bobby McGee” (1971), bekend van de versie van Janis Joplin en voor de onvergetelijke verslijn, ‘vrijheid is gewoon een ander woord voor niks te verliezen hebben.’
Een uiterst mooie man, zegt mijn vrouwelijke ceremoniemeester Joconda die erg van hem genoten heeft in A Star Is Born (1971) waarin hij een zelfdestructieve rockmuzikant speelt.
Frankie Beverly was een Amerikaanse zanger populair op de Northern Soul scene. De vampiers van de nacht (en dat zijn wij doodgravers allemaal) die wat later geboren zijn, kennen hem voornamelijk van “Twilight” (1985).
Jahsonic kwam me vertellen dat hij een mixtape aan het maken rond die song. “Mellow, Mellow Right On” (1978) van Lowrell Simon en “Can You Feel It?” (1986) van Larry Heard staan erop. Hij gaat er ook nog enkele Wally Badarou tracks bijzetten want daar doet “Twilight” toch wel heel erg aan denken. “Hi-Life” (1984) bijvoorbeeld.
In de Verenigde Staten stierf de ‘parolier’ Will Jennings. Een songschrijver is in principe altijd minder bekend dan een zanger en een ‘parolier’, iemand die de teksten van liedjes schrijft dus, is nóg minder bekend bij het grote publiek dan iemand die ook de muziek schrijft, althans die indruk heb ik toch.
Will Jennings schreef “Street Life” (1979) voor The Crusaders en “Didn’t We Almost Have It All” (1987) voor Whitney Houston. Zeggen dat hij misschien wel bekendst was voor “Up Where We Belong” van de film An Officer and a Gentleman (1982) is maar een halve waarheid want Jennings was een regelrechte hitmachine.
Voor Jahsonic en mij is het vooral “Street Life” dat werkt.
Jahsonic kwam met haar kist af, toonde me een foto.
–‘Nooit van haar gehoord,’ zei ik.
–‘Dat kan baas, haar echte naam is Patsy, ze behoort tot de lange staart, tot die oneindige cohorte artiesten die samen toch een groot deel van de muziekmarkt vertegenwoordigen. Het zijn artiesten zoals haar die YouTube grootgemaakt hebben, de échte hitmakers hadden platenmaatschappijen en advocaten om ervoor te zorgen dat ze niet gratis gestreamd werden. Pat had haar fans die haar herinnering levend hielden.’
–‘Maar wie is ze dan?’
–‘In de jaren zestig nam ze zo’n zestig platen op onder haar eigen naam. De roddel is dat ze nog het liefje van George Clinton geweest is. Maar ze werkte wel met hem samen en ze was lange tijd zijn achtergrondzangeres, dat was ze trouwens ook voor Aretha Franklin en Isaac Hayes. ’
Hij stapte naar de platendraaier in de hoek van mijn kantoor, hij had die daar ooit gezet, en zette een plaatje op. Zo’n kleintje.
My heart you possessed it
My love you took for granted
And have left me empty handed
–“No One to Love” (1967)
–‘Jahsonic, het is toch niet omdat je zelf pas gedumpt bent dat je haar hier wil begraven, met dat liedje van haar, “No One to Love”.
Ik meen te weten dat ik met de auto op de Graaf Jansdijk in Sluis reed toen ik voor het eerst het nummer “Be Faithful” (1999) van Fatman Scoop op de radio hoorde. Ik meen ook te weten dat mijn kinderen op de achterbank zaten.
Ik kan bezwaarlijk “Be Faithful” tijdens de teraardebestelling over het kerkhof laten schallen. Het zou ongepast zijn Dodenstad te laten opschrikken door zo’n vrolijke muziek en vermits Fatman Scoop geen ingetogen liedjes maakte, zal de dienst in stilte verlopen. Dank voor uw begrip.
James Chance was niet zijn echte naam, maar een mooie naam was het wel. Elke stad heeft in de jaren zeventig en tachtig wel een James Chance maar alleen die van de grote Westerse steden werden bekend. In de Verenigde Staten was dat New York.
In die culturele hoofdstad van de wereld kreeg een artistieke beweging de naam ‘no wave’ opgeplakt en songschrijver en saxofonist James werd als ‘no-waver’ bekend met het nummer “Contort yourself” (1979), dat in een mix van Kid Creole dansbaar was. ‘Contort yourself’ betekent ‘verwring uzelf’, wees slangenmens.
Ergens eind jaren tachtig kwam mijn broer thuis met de elpee Songs About Fucking (1987). Dat denk ik toch. Of kocht ik die plaat achteraf zelf en hoorde ik hem voor het eerst op het VPRO programma waar ook Luc Janssen aan meewerkte nadat hij op de VRT ontslagen was wegens het op antenne laten van een scheet?
Op die plaat van Big Black stond een cover van “The Model” (1978) van Kraftwerk; de gitaarklanken waren van een scherpe metaalkleur en de teksten gingen van: ‘L-DOPA, fix me alright!’ (‘L-DOPA, maak me beter’) tot ‘he’s a whore’ (‘hij is een hoer’). L-DOPA is een psychiatrisch geneesmiddel tegen bijvoorbeeld het bibberen van Parkinson. Big Black was Steve Albini.