Michel Blanc was een Frans acteur, schrijver en regisseur bekend voor zijn rollen als kalende — weinig mannelijke — loser en hypochonder.
Leerde ik hem kennen via Monsieur Hire (1989) van Patrice Leconte; of zag ik hem voor het eerst in Je t’aime moi non plus (1975) waarin hij een klein rolletje heeft?
Dat is van weinig belang want in Monsieur Hire, de verfilming van de ‘roman dur’ van Georges Simenon, komt Blanc voor het eerst volledig tot zijn tragisch recht als eenzame voyeur wiens verliefdheid hem fataal wordt en het is in die hoedanigheid dat ik mij hem zal blijven herinneren.
De film deed mij ook met Brahms kennismaken want toen ik hem gezien had op VHS, zag ik mij een paar dagen later genoodzaakt terug te keren naar de videotheek aan het Stadspark om hen te vragen de eindgeneriek nog eens af te spelen om de titel van de compositie te leren kennen die door mijn hoofd was blijven spoken: “Piano Quartet, opus 25” van Brahms.
Groot nieuws. Alain Delon is dood. Filmsterren, net als popsterren, zijn de nieuwe koninklijke hoogheden. En in de filmwereld was Delon misschien wel de koning der koningen, zeker in Frankrijk, zeker van zijn generatie. Had Elvis nog geleefd — ook in 1935 geboren — dan had Delon de titel misschien moeten delen met die Amerikaanse rocker, maar dan alleen voor de looks, want Presley kon niet acteren en Delon kon dat wel.
Ik ga de droeve feestelijkheden van deze teraardebestelling volledig aan mijn doodgraver Giuseppe overlaten want ik hou me momenteel bezig met de renovatiewerken op het filosofenperk, de toestand is daar werkelijk zeer ernstig. Stel dat Sloterdijk morgen komt te overlijden en het ligt erbij zoals het er nu bijligt, ik schaam me dood. Dodenstad heeft een reputatie hoog te houden.
Anouk Aimée acteerde in zeventig films. Toch zal men haar vooral herinneren als een van de twee rouwenden in Un homme et une femme (1966) van Claude Lelouch. Zij rouwt om haar overleden stuntrijder, hij rouwt om zijn vrouw die zelfmoord pleegde nadat hij bijna omkwam in een autorace want dat is dan weer zijn beroep.
In die film is iedereen met elkaar verbonden per auto. Er wordt dan ook heel wat heen en weer gereden. Het lijkt alsof de auto — in de jaren zestig, de tijd van ‘mijn auto, mijn vrijheid’, overal aanwezig en voor het eerst voor iedereen binnen handbereik — zowel symbool staat voor snel contact leggen (een hele nacht doorrijden om je geliefde op te zoeken) als voor eenzaamheid en onvermogen om langdurig connectie te maken.
Mylène Demongeot was een Franse actrice die onder andere in de Fantômas trilogie speelde: Fantômas (1964), Fantômas se déchaîne (1965) and Fantômas contre Scotland Yard (1967).
Fantômas heeft op de liefhebber van cultfictie altijd de grootste aantrekkingskracht uitgeoefend en E. du Perron schreef over hem:
De geschiedenis zal niet mild zijn voor de films van Straub en Huillet.
Niet saai genoeg, zullen sommigen zeggen, zij die alleen de saaiheid van Guy Debord saai genoeg vinden.
Veel te saai, zal de rest zeggen.
Slecht geacteerd, nog anderen.
Maar dat is het punt niet, zullen zijn verdedigers zeggen.
Onder die verdedigers op het tijdstip van overlijden waren Patrick Duynslaegher, die die Bachfilm aanprees en Bart Versteirt van het subsidievehikel Fantômas, die blij was dat zijn magazine reeds in het verleden veel aandacht aan Straub en Huillet gegeven had.
Ik gebruikte het woord subsidievehikel. Verschoning. Maar nu ik het toch liet vallen, de films van het duo Straub en Huillet zijn typische producten van gesubsidieerde naoorlogse staatscinema. Over het algemeen heb ik het daar niet zo mee.
Oordelen
Wil u zelf oordelen over de films van Straub en Huillet? Dat kan. Vele van hun films staan integraal op YouTube. Zelf post ik hier de film over het Louvre, ‘Une visite au Louvre’ (2004), waarin onder andere dagboekfragmenten van Cézanne voorgelezen worden.
Ik post ook een tweede film over Schoenberg, ‘Einleitung zu Arnold Schoenbergs Begleitmusik zu einer Lichtspielscene’ (1973), omdat ik daar getroffen werd door een dictum van Brecht.
Mocht dit een politieke column zijn, eerder dan een overlijdensbericht, ik zou op de magistrale denkfout van Brecht wijzen.
Politiek
Oh ja, Straub en Huillet waren grote fans van John Ford. Waarom, dat kom ik ooit wel eens te weten, maar nu niet, want nu moet ik naar een volgende dode. De dood slaapt nooit, verzuimt nooit haar werk te doen.
Alhoewel, bij het ter perse gaan van dit artikel lezen wij (ondanks de paywall, foei, belastingsgeld ontvangen en dan het publiek niet laten meelezen) in dat tijdschrift Fantômas dat zij van John Ford hielden ‘omwille van de zeer concrete manier waarop hij met geschiedenis en gemeenschap omging.’
In een panelgesprek van 1970 waar ook Pierre Clémenti, Miklós Jancsó en Glauber Rocha aan deelnamen zei Straub:
Daar heb ik de volgende bedenking bij. Hoe dacht Straub over de film over Vietnam waar Ford bij betrokken was en waar hij zich niet afkerig van die oorlog toonde?
Ach, zoals Hermans ooit zei, op het einde krijgt iedereen altijd ongelijk. En op een moment zoals dit, als je net een aantal films van Straub en Huillet hebt proberen te verhapstukken, wenste je dat Straub en zijn vrouw films als die van John Ford hadden gemaakt. Verstrooiend en verheffend. Niet dus.
Jean Teulé was een Frans schrijver, tekenaar en scenarist gekend van romans zoals Le Magasin des suicides (2006) and Mangez-le si vous voulez (2009).
Die twee boeken werden niet in het Nederlands vertaald (wel in het Engels) maar de titels zouden vast zo luiden: zelfmoordwinkel en Eet ‘m maar op als u wil.
Het eerste boek vertelt het verhaal van een familie die een naargeestig buurtwinkeltje uitbaat waar ze allerlei zelfmoordartikelen verkopen. Uiteraard geeft de familie ook deskundig gebruiksadvies. Tot op een dag in hun midden een lachend optimistisch baby’tje geboren wordt dat hun raison d’être steeds meer subverteert en de winkel zal omvormen tot een cadeauwinkeltje.
Het boek Eet ‘m maar op als u wil vertelt het verhaal van een op ware feiten gebaseerde kannibalisme-meute-incident dat zich in het Frankrijk van 1870 afspeelde.
Het verhaal van de zelfmoordwinkel werd verfilmd door Patrice Leconte, een van mijn favoriete Franse filmmakers.
Godard rose to prominence as a pioneer of the ‘Nouvelle Vague’ in European cinema. He is best known for his jump cuts in À bout de souffle (1960).
Of the same period and in the same style are other films that defied audience expectations: Vivre sa vie (1962), Bande à part (1964), and Pierrot le Fou (1965).
Also of interest are his lesser known political films during his communist period. There is for example his use of stills such as the Freudo/Marx pinup in Le gai savoir (1969).
We at Jahsonic have little sympathy for the humorless pretentiousness of mr. Godard. He is, however symptomatic of the ‘épater les bourgeois’ tradition of Baudelaire, Brecht and Beckett. It’s a dirty job, but someone has to do it. We have nothing against going against the grain, but if you do it, do it good, like Debord, who gave the jacket of his mémoires sandpaper covers to damage the books in their vicinity maximally.