In de Verenigde Staten stierf Fredric Jameson, de marxistische intellectueel die misschien nog wel bekendst werd met een uitspraak die hij niet zelf bedacht:
‘Het is tegenwoordig gemakkelijker je het einde van de wereld voor te stellen dan het einde van het kapitalisme.’
Hij schreef die uitspraak toe aan iemand en die iemand was H. Bruce Franklin (1934 – 2024) van wie het toeval wil dat die ook eerder dit jaar overleed.
Caterina Valente was een Frans-Italiaanse zangeres uit de tijd dat Europese liedjes nog vertaald werden; het San Remo songfestival nog Europees talent spotte en het variété-televisietijdperk op het punt stond uit te sterven na de komst van rock en punk. Alleen zeventigplussers herinneren zich haar nog. Op een van haar leukste stukjes YouTube zie je Valente samen met Dean Martin in een komische versie van “One note samba.” Ze had een bijzonder heldere stem.
Een van haar songs ging onlangs nog viraal op TikTok: “Bongo la, bongo cha cha” uit 1959.
Zo zong ze:
Bongo la, bongo cha cha cha Vertel me over Zuid-Amerika Wat ze daar zeggen Zijn misschien verzinsels en niets meer
Frankie Beverly was een Amerikaanse zanger populair op de Northern Soul scene. De vampiers van de nacht (en dat zijn wij doodgravers allemaal) die wat later geboren zijn, kennen hem voornamelijk van “Twilight” (1985).
Jahsonic kwam me vertellen dat hij een mixtape aan het maken rond die song. “Mellow, Mellow Right On” (1978) van Lowrell Simon en “Can You Feel It?” (1986) van Larry Heard staan erop. Hij gaat er ook nog enkele Wally Badarou tracks bijzetten want daar doet “Twilight” toch wel heel erg aan denken. “Hi-Life” (1984) bijvoorbeeld.
In de Verenigde Staten stierf de ‘parolier’ Will Jennings. Een songschrijver is in principe altijd minder bekend dan een zanger en een ‘parolier’, iemand die de teksten van liedjes schrijft dus, is nóg minder bekend bij het grote publiek dan iemand die ook de muziek schrijft, althans die indruk heb ik toch.
Will Jennings schreef “Street Life” (1979) voor The Crusaders en “Didn’t We Almost Have It All” (1987) voor Whitney Houston. Zeggen dat hij misschien wel bekendst was voor “Up Where We Belong” van de film An Officer and a Gentleman (1982) is maar een halve waarheid want Jennings was een regelrechte hitmachine.
Voor Jahsonic en mij is het vooral “Street Life” dat werkt.
Zeggen dat Sérgio Mendes bekend was voor “Mas que nada” klopt natuurlijk, maar hij was er enkel de uitvoerder van, het nummer was van de hand van grootmeester Jorge Ben die het in 1963 schreef en opnam. De versie van Sérgio kwam drie jaar later, in 1966.
Ik heb me niet de moeite getroost te achterhalen waar die song precies over gaat, op het eerste gezicht lijkt het een nonsenslied, de titel laat zich in elk geval wel vertalen als ‘meer dan niets.’
Als ik me niet vergis schreef Mendes zelf geen muziek, ook “Magalenha” van het rauwe Afro-Braziliaanse album Brasileiro (1992) schreef hij niet. En de proto-deep house plaat “The Real Thing” (1976) kwam uit de pen van Stevie Wonder, dat kan je trouwens horen.
Er is een plaat die Jahsonic vaak voor mij heeft gedraaid, een van de late platen uit de vroege periode van Sérgio: “Stillness” (1970) van het gelijknamige album, gezongen door Lani Hall die dit jaar 79 wordt.
Jahsonic kwam met haar kist af, toonde me een foto.
–‘Nooit van haar gehoord,’ zei ik.
–‘Dat kan baas, haar echte naam is Patsy, ze behoort tot de lange staart, tot die oneindige cohorte artiesten die samen toch een groot deel van de muziekmarkt vertegenwoordigen. Het zijn artiesten zoals haar die YouTube grootgemaakt hebben, de échte hitmakers hadden platenmaatschappijen en advocaten om ervoor te zorgen dat ze niet gratis gestreamd werden. Pat had haar fans die haar herinnering levend hielden.’
–‘Maar wie is ze dan?’
–‘In de jaren zestig nam ze zo’n zestig platen op onder haar eigen naam. De roddel is dat ze nog het liefje van George Clinton geweest is. Maar ze werkte wel met hem samen en ze was lange tijd zijn achtergrondzangeres, dat was ze trouwens ook voor Aretha Franklin en Isaac Hayes. ’
Hij stapte naar de platendraaier in de hoek van mijn kantoor, hij had die daar ooit gezet, en zette een plaatje op. Zo’n kleintje.
My heart you possessed it
My love you took for granted
And have left me empty handed
–“No One to Love” (1967)
–‘Jahsonic, het is toch niet omdat je zelf pas gedumpt bent dat je haar hier wil begraven, met dat liedje van haar, “No One to Love”.
Ik meen te weten dat ik met de auto op de Graaf Jansdijk in Sluis reed toen ik voor het eerst het nummer “Be Faithful” (1999) van Fatman Scoop op de radio hoorde. Ik meen ook te weten dat mijn kinderen op de achterbank zaten.
Ik kan bezwaarlijk “Be Faithful” tijdens de teraardebestelling over het kerkhof laten schallen. Het zou ongepast zijn Dodenstad te laten opschrikken door zo’n vrolijke muziek en vermits Fatman Scoop geen ingetogen liedjes maakte, zal de dienst in stilte verlopen. Dank voor uw begrip.
Groot nieuws. Alain Delon is dood. Filmsterren, net als popsterren, zijn de nieuwe koninklijke hoogheden. En in de filmwereld was Delon misschien wel de koning der koningen, zeker in Frankrijk, zeker van zijn generatie. Had Elvis nog geleefd — ook in 1935 geboren — dan had Delon de titel misschien moeten delen met die Amerikaanse rocker, maar dan alleen voor de looks, want Presley kon niet acteren en Delon kon dat wel.
Ik ga de droeve feestelijkheden van deze teraardebestelling volledig aan mijn doodgraver Giuseppe overlaten want ik hou me momenteel bezig met de renovatiewerken op het filosofenperk, de toestand is daar werkelijk zeer ernstig. Stel dat Sloterdijk morgen komt te overlijden en het ligt erbij zoals het er nu bijligt, ik schaam me dood. Dodenstad heeft een reputatie hoog te houden.
Mijn doodgraver Jahsonic geeft blijk van een voorkeur voor obscure doden. Doden die achter de schermen werkten toen ze nog leefden. Nooit in het voetlicht traden.
‘Platenproducer. Jong gestorven. Blackwell werkte voor hem.’
““Johnny Remember Me” was een song waar hij het arrangement voor verzorgde. Naargelang je wereldbeeld een gay torch song of een tienertragedie. Maar er is een niemendalletje uit de discotijd dat ik altijd amusant heb gevonden: “Boogie Down And Mess Around” (1976).
‘Het is goed,’ zegde ik, ‘leg hem maar bij de muzikanten.’
De Amerikaanse cinema telt voortaan een ster minder. Geen nood, een heleboel sterren-in-wording staan aan te schuiven om haar plaats in te nemen. Gena Rowlands was een cult-ster. Toch vond Danny Peary, auteur van Cult movie stars (1996) het niet opportuun haar in zijn gids op te nemen. Teveel pretentie? Teveel kunstambities? Teveel sérieux? Wie zal het zeggen.
Gena was getrouwd met filmmaker John Cassavetes (1929 – 1989) en ze speelde in tien van zijn onafhankelijk geproduceerde films. Men heeft die films beschreven als intens, rauw, met diepgaande verkenningen van de menselijke natuur.
Minnie and Moskowitz (1971) is zo’n Cassavetes film waar Rowlands een museumconservator speelt die na een relatiebreuk – ontgoocheld in de liefde – met parkeerwachter (Seymour Cassel) in bed belandt. Ze probeert nog van hem af te geraken want de parkeerwachter is lang zo knap niet en een beetje ordinair en ook wat raar, maar het lukt haar niet, ze kan hem niet van haar afschudden, en zo erg is dat ook niet want alleen is maar alleen, nietwaar?