In de Verenigde Staten stierf Kris Kristofferson, bekend als countryzanger en acteur.
Hij was de co-auteur van “Me and Bobby McGee” (1971), bekend van de versie van Janis Joplin en voor de onvergetelijke verslijn, ‘vrijheid is gewoon een ander woord voor niks te verliezen hebben.’
Een uiterst mooie man, zegt mijn vrouwelijke ceremoniemeester Joconda die erg van hem genoten heeft in A Star Is Born (1971) waarin hij een zelfdestructieve rockmuzikant speelt.
In Buenos Aires stierf de van origine Oekraïense Jood Edgardo Cozarinsky.
Diens film La guerre d’un seul homme (1982) is een Franse documentaire over de Duitse bezetting van Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Cozarinsky plaatst journaalbeelden naast fragmenten uit de dagboeken van de uiterst enigmatische Duitse schrijver en militair Ernst Jünger, die tijdens de oorlog in Parijs gestationeerd was.
Ik ga zitten op mijn divan. De ramen staan open want het is voor het eerst zacht. De wolven huilen hun zachte klaagzangen over Dodenstad. Ik druk op play en kijk naar De oorlog van een enkele man (1982).
Er is een andere wereld maar hij zit in deze wereld. Dat denk ik als ik het stoffelijk overschot van Roger Corman in ons lijkenhuis zie toekomen.
Roger Corman stierf. Hij werd 98. De films van Corman hadden een immense invloed op de manier waarop ik naar films ben gaan kijken. Eens homevideo kwam in de jaren negentig, schuimde ik — het boek Cult Movie Stars (1991) in de hand — de Antwerpse videotheken af op zoek naar pareltjes van Amerikaanse commerciële cinema. Dan duurt het niet lang eer je Corman tegenkomt. Na een jarenlang dieet van de bittere ernst van staats-gesubsidieerde arthouse cinema kom je erachter dat film ook gewoon pretentieloos plezier kan zijn.
Patti Astor is gestorven. Ze was bekend voor haar prominente aanwezigheid in de kunstscene in het New York van de jaren zeventig en tachtig. Als men de getuigenissen mag geloven was ze daar koningin van, wereldbekend in NYC.
En we blijven nog even in de Verenigde Staten. Daar sterft de acteur M. Emmet Walsh en omdat hij nooit een hoofdrol maar altijd bijrollen speelde, noemen we hem een karakteracteur.
Ik heb veel sympathie voor karakteracteurs.
Ook heb ik de beste herinneringen aan Blood Simple (1984) het regiedebuut van de gebroeders Coen waar Walsh de privédetective speelt die de opdracht krijgt een overspelig koppel te vermoorden.
Er is een geweldige scène waarin de overspelige vrouw — het acteerdebuut van Frances McDormand dan weer — de hand van de detective eerst tussen de vensterbank en het schuifraam plet, vervolgens datzelfde hand met een mes doorboort en vastprikt in het hout. Pijnlijk gruwelijk en uitstekend gebracht door Walsh en McDormand. Een monsterlijk meesterlijk schouwspel.
Voor ik doodgraver werd, was ik koerier, barman, verkoper, informaticus en leerkracht.
Toen Bagdad Cafe (1987) van Percy Adlon uitkwam was ik tweeëntwintig en verliefd. Misschien koerier, misschien barman. Aan het woord hartverwarmend heb ik vandaag een hekel, toch is het de meest trefzekere omschrijving van deze film.
Gisteren heb ik hem opnieuw gezien en ik vond hem even sterk als toen. Oké, Miss Jasmin is een witte redder, en ja, tijdens de opnames van de film is zij in een pot ‘kokend’ water gaan zitten terwijl rond haar dansende ‘wilden’ joelen van de bloeddorst. Dat kan je nu niet meer maken.
Alles speelt zich af aan een truckstop, een typische non-plaats die tot de verbeelding spreekt, dat wist Gainsbourg ook toen hij Je t’aime moi non plus opnam.
Op zo’n truckstop strandt de Duitse toeriste Jasmin. Ze vindt er een overwerkte eigenares, een lichtzinnige dochter, een door Bach bezeten zoon, een krijsend kleinzoontje, een overjaarse hippie-filmdecorschilder en een boemerangende backpacker.
Zij, lijder aan schoonmaakwoede, kinderloos maar met een groot zorgend hart, poetst er de watertank — het iconische beeld van de film — en wordt uiteindelijk de mater familias van dat verloren woestijngezelschap.
David Bordwell (1947-2024) was een Amerikaans filmtheoreticus en historicus, onder andere auteur van Film Art (1979) een handboek waarmee onderwijzers van filmwetenschappen hun leerlingen leren wat film is.
Hij wordt geassocieerd met een methodologische benadering die bekend staat als formalisme. Het is een benaming die hij zelf niet gezocht heeft maar die hij heeft gekregen vanwege zijn verzet tegen de interpretatieve benaderingen die in de mode waren vanaf de late jaren zestig tot het einde van de twintigste eeuw in magazines als Cahier du cinéma in Frankrijk en Screen in het Verenigd Koninkrijk.
Gisteravond keek ik op Canvas naar Padre Padrone (1977). Deze trage en surreële Italiaanse kunstfilm is typerend voor het door de overheid gesubsidieerde cinematografisch modernisme van de jaren 70, met zijn nadruk op vervreemding, smerigheid en eenzaamheid.
Hoewel niet zonder verdiensten is de film een onaangename kijkervaring. Enkele van de hoogtepunten zijn pratende schapen, aanzwellende muziek, tekst op het scherm, jongens die dieren molesteren en vreemde geluidseffecten.
Voor een vergelijkbaar maar leuker portret van de Italiaanse landelijke achterlijkheid, kijk je naar Christ Stopped at Eboli (1979).
Nog twee jaar en hij was honderd geworden. Dat overkomt maar twee mensen op de tienduizend. Norman Jewison was een Canadees regisseur die we ons vooral herinneren als regisseur van In the Heat of the Night (1967), bij ons uitgebracht als De nacht van inspecteur Tibbs.
Een zwarte politieagent (Sidney Poitier) uit het noorden van de VS wordt opgepakt voor een moord in het dan nog erg racistische zuiden. Niemand weet dat hij een flik is.
Als hij bij de commissaris (Rod Steiger) van dat stadje gebracht wordt, zegt die als hij het identiteitsbewijs van Poitier ziet:
‘Virgil? Dat is een grappige naam voor een n***rjongen uit Philadelphia. Hoe noemen ze je daar?’
Aldo Lado was een Italiaans filmregisseur bekend voor zijn giallo films.
Giallo is Italiaans voor geel en die naam werd gegeven aan een reeks detectiveromans die sinds 1929 door uitgeverij Mondadori op de markt werd gebracht. Elk van die romannetjes had een gele cover, vandaar de naam.
Lado debuteerde met Short Night of Glass Dolls (1971), een mengelmoes van giallo en politieke thriller, twee genres populair tijdens de loden terrorjaren van Italië.
Korte nacht van de glazen poppen (1971), zo zou je de Italiaanse titel letterlijk kunnen vertalen, ik weet niet onder welke titel hij hier uitkwam, vertelt het verhaal van een journalist die ‘dood’ in een mortuarium wordt binnengebracht maar in werkelijkheid nog leeft. Hij zit gevangen in zijn eigen lichaam, zijn zintuigen registreren de buitenwereld nog maar hij kan helaas op geen enkele manier meer bewegen.
Via flashbacks gaan we naar de oplossing van zijn moord.
Schneider, in zijn boek 100 European Horror Films, zegt dat de film vol zit met ‘politieke metaforen van klassenonderdrukking en zedelijk verval van de maatschappelijke elites. Weinig clichés van de giallo,’ zegt hij, ‘geen moordenaars met zwarte lederen handschoenen, geen scheermessen noch biseksuele modemodellen.’
Wel enkele blinden, als ik mij niet vergis ook een terugkerend plotelement in de giallo, zoals bijvoorbeeld de blinde Karl Malden in The Cat o’ Nine Tails (1971).