Het zijn de woorden van Jahsonic en hij spreekt tot zijn oude leermeester, de grijsaard die daar achterover leunt in de sofa, de man die hem de stiel van het doodgraven geleerd heeft.
‘Zo noem ik zelfmoord tegenwoordig. Een domdaad.’
‘Ben je van Boxsel beginnen lezen, jongen?’
Jahsonic knikt.
‘Uit het leven stappen, zegt men tegenwoordig, maar ik noem het de opperdomdaad.’
‘En wie heeft er een einde aan gemaakt Jahsonic?’
‘Jeff Baena, de Amerikaan die met David O. Russell de medeschrijver is van I Heart Huckabees (2004), met gemak een der vermakelijkste films van de laatste twintig jaar.’
‘Oh, ik zag die film ook,’ kirt Leonardo, die vandaag goed bij de pinken is.
Hoewel ik hem uiteraard al in betere doen gezien heb, stelt Leonardo het redelijk goed. Hij maakte mij attent op de dood van Arthur Frommer. Hij heeft via zijn connecties een bevel getekend om diens stoffelijk overschot naar hier te laten overbrengen.
‘Frommer?,’ vraag ik.
‘Een gids, Jahsonic. Iemand die in de jaren vijftig en zestig gerugzakte Amerikaanse jongelingen de weg op het continent wees. Voor vijf dollar per dag, beloofde hij hen.’
Het doet me onmiddellijk denken aan mijn eigen jeugd, toen ik als zestienjarige met Jean-Marc van Sint-Niklaas naar de Atlantische Oceaan en van daar naar de Middellandse Zee liftte. Op die reis van drie weken heb ik maar achtduizend frank uitgegeven, wat belachelijk weinig was, zelfs naar de normen van toen. Wij aten dan ook drie weken aan een stuk stokbrood met confituur. Geen wonder dat ik op het einde ziek werd en in het ziekenhuis diende opgenomen te worden.
‘Ah, de reisgidserij, een van mijn favoriete studiegebieden,’ zegt Leonardo, me wakker makend uit mijn dromerijen, ‘Frommer kwam al in 1957 met zijn Europe on $5 a Day, dat was vóór Lonely Planet, die pas zestien jaar later met hun Across Asia on the Cheap (1973) deden wat Arthur hen voorgedaan had. Voor het gemak vergeet ik Hitch-hiker’s Guide to Europe van 1971 nog’, voegt Leonardo eraan toe, die — zo mag nog maar eens blijken — een ongelofelijke drang naar volledigheid heeft.
‘In Nederland heeft Pieter Stokvis nog geschreven over hoe de Nederlanders in de 19de eeuw in de Baedeker en de Murray afgeschilderd werden.’
Ik weet dat allemaal niet, ik vraag me gewoon af waar ik het graf van Frommer een plaats moet geven. Bij de Amerikaanse schrijvers? In het historisch perk, naast Starke, Baedeker en Murray?
‘Ja, doe dat maar,’ zegt Leonardo, ‘leg hem maar bij Starke, Baedeker en Murray.’
‘Doe ik baas’, zeg ik, ‘goed wetende dat ik eigenlijk de baas ben nu en ik hem niet meer baas moet noemen; en mij tegelijkertijd afvragend: heeft Leonardo mijn gedachten gelezen? Ik heb toch niets gezegd?
Adieu Roy Haynes. Jahsonic is er even niet, hij had me vast allerlei details kunnen vertellen over Haynes als legendarische jazzdrummer. Ik zocht dan zelf maar wat bij elkaar en vond hem nog springlevend met tracks zoals “Snap Crackle” (1962) en “Dorian” (1963). Toch vrees ik dat hem onrecht aandoe door het hier zo kort te houden.
Haze speelde mee in een groot aantal films van Roger Corman en wij hebben heel warme herinneringen aan The Little Shop of Horrors (1960), een heel geestige film over een vleesetende plant met een onstilbare honger.
Het gezicht van Haze naarmate hij de excessen van de plant steeds beter onder ogen begint te zien. Kostelijk.
En vorig jaar reeds stierf academica Joan DeJean in de Verenigde Staten zonder dat ik daar vanop de hoogte was. Wij hebben alles in beweging gezet om haar stoffelijk overschot te laten opgraven en het naar Dodenstad te laten overbrengen. Ze zal een plaatsje krijgen naast Robert Darnton die ondertussen ook al tegen de 85 aanloopt en statistisch gezien weinig kans maakt nog twintig jaar te leven.
Ik ken DeJean van boeken zoals The Reinvention of Obscenity (2002), een bron voor mijn boek De geschiedenis van de erotiek (2011).
In The Reinvention of Obscenity beschrijft de academica het ontluikende concept obsceniteit in het vroegmoderne Frankrijk aan de hand van de volgende drie werken: de hoerendialoog L’Escole des Filles, het gedicht “Tout est foutu” van Viau en L’Ecole des Femmes van Molière, bij ons ook gekend als De leerschool der vrouwen.
Het boek begint met de woorden:
‘Het proces tegen de dichter Theophile de Viau in 1623 is een mijlpaal in de heruitvinding van obsceniteit en in de geschiedenis van de censuur.’
Waarom DeJean hier spreekt van heruitvinding i.p.v. uitvinding is mij een raadsel waar ik u misschien binnen tien jaar een antwoord op kan geven, of morgen, naargelang mijn bezigheden hier in Dodenstad mijn volledige, dan wel halve aandacht vergen. Wel kan ik u zeggen dat in 1623 de term obsceniteit nog niet gebezigd werd, men sprak toen van folastrie.
Gary Indiana was een Amerikaans auteur en criticus. Hij behoorde tot de generatie gay schrijvers en kunstenaars die bijna volledig door AIDS werd uitgeroeid, denk aan de acht jaar jongere Keith Haring.
Als je gay was en jong in de jaren tachtig dan kan je vandaag in een interview zeggen: ‘Tegen de tijd dat ik 25 was, had ik 50 vrienden verloren aan aids en op dat moment ben ik gestopt met tellen.’
De woorden zijn niet van Gary Indiana maar ze hadden wel uit zijn mond kunnen komen.
Philip Zimbardo kwam aan zijn eind. Zimbardo was een Amerikaanse psycholoog die vooral bekend werd met zijn Stanford gevangenisexperiment uit 1971 dat moest bewijzen dat mensen aangeboren wreedaards zijn.
Rutger Bregman zou wat gaten in Zimbardo’s onderzoek schieten in zijn boek De meeste mensen deugen (2019) — hij was er namelijk achter gekomen dat de Amerikaan weldegelijk instructies had gegeven aan de gevangenisbewaarders om zich als halve varkens te gedragen — maar het grote plaatje veranderde weinig.
Want, Rutger, je hebt gelijk, de meeste mensen deugen inderdaad. Maar de meeste mensen zijn ook erg dom en bovendien erg volgzaam en het gros van deze brave mensen dachten het goede te doen toen ze de orders van Stalin, Hitler, Mao en Pol Pot uitvoerden. Hoe dat afgelopen is weten we allemaal.
Jahsonic kwam met haar kist af, toonde me een foto.
–‘Nooit van haar gehoord,’ zei ik.
–‘Dat kan baas, haar echte naam is Patsy, ze behoort tot de lange staart, tot die oneindige cohorte artiesten die samen toch een groot deel van de muziekmarkt vertegenwoordigen. Het zijn artiesten zoals haar die YouTube grootgemaakt hebben, de échte hitmakers hadden platenmaatschappijen en advocaten om ervoor te zorgen dat ze niet gratis gestreamd werden. Pat had haar fans die haar herinnering levend hielden.’
–‘Maar wie is ze dan?’
–‘In de jaren zestig nam ze zo’n zestig platen op onder haar eigen naam. De roddel is dat ze nog het liefje van George Clinton geweest is. Maar ze werkte wel met hem samen en ze was lange tijd zijn achtergrondzangeres, dat was ze trouwens ook voor Aretha Franklin en Isaac Hayes. ’
Hij stapte naar de platendraaier in de hoek van mijn kantoor, hij had die daar ooit gezet, en zette een plaatje op. Zo’n kleintje.
“No One to Love” (1967)
My heart you possessed it
My love you took for granted
And have left me empty handed
–“No One to Love” (1967)
–‘Jahsonic, het is toch niet omdat je zelf pas gedumpt bent dat je haar hier wil begraven, met dat liedje van haar, “No One to Love”.
Ik meen te weten dat ik met de auto op de Graaf Jansdijk in Sluis reed toen ik voor het eerst het nummer “Be Faithful” (1999) van Fatman Scoop op de radio hoorde. Ik meen ook te weten dat mijn kinderen op de achterbank zaten.
Single ladies, I can’t hear you!– Be Faithful
Ik kan bezwaarlijk “Be Faithful” tijdens de teraardebestelling over het kerkhof laten schallen. Het zou ongepast zijn Dodenstad te laten opschrikken door zo’n vrolijke muziek en vermits Fatman Scoop geen ingetogen liedjes maakte, zal de dienst in stilte verlopen. Dank voor uw begrip.