Quincy Jones was een Amerikaans componist, muzikant, songschrijver en arrangeur gekend voor composities zoals “Soul Bossa Nova” (1962).
Zijn eerste arrangement dat bekendheid genoot was dat voor “It’s My Party” (1962) van Lesley Gore, over een meisje dat zich het recht toe-eigent te huilen op haar eigen feest: ‘het is mijn feest en ik huil als ik dat wil, je zou hetzelfde doen als het jou overkwam.’
Jones producete heel wat wereldbekend materiaal van Michael Jackson: Off the Wall (1979), Thriller (1982), en Bad (1987), allemaal zijn producties.
En dan is er nog dat vreselijke “We Are the World” (1985) waar ik altijd zo’n hekel aan heb gehad, vooral als Bruce Springsteen en Bob Dylan hun lijnen zingen.
Jones schreef bovendien veel voor film. Zo waren de OSTs van The Pawnbroker (1965), In the Heat of the Night (1967), In Cold Blood (1967), The Italian Job (1969), The Wiz (1978), en The Color Purple (1985) van zijn hand. De muziek voor de tv-serie Roots (1977) schreef hij ook.
The Pawnbroker (1965) is bekend omdat het een van de eerste films was waar wat naakt in voorkwam.
Philip Zimbardo kwam aan zijn eind. Zimbardo was een Amerikaanse psycholoog die vooral bekend werd met zijn Stanford gevangenisexperiment uit 1971 dat moest bewijzen dat mensen aangeboren wreedaards zijn.
Rutger Bregman zou wat gaten in Zimbardo’s onderzoek schieten in zijn boek De meeste mensen deugen (2019) — hij was er namelijk achter gekomen dat de Amerikaan weldegelijk instructies had gegeven aan de gevangenisbewaarders om zich als halve varkens te gedragen — maar het grote plaatje veranderde weinig.
Want, Rutger, je hebt gelijk, de meeste mensen deugen inderdaad. Maar de meeste mensen zijn ook erg dom en bovendien erg volgzaam en het gros van deze brave mensen dachten het goede te doen toen ze de orders van Stalin, Hitler, Mao en Pol Pot uitvoerden. Hoe dat afgelopen is weten we allemaal.
Phill Niblock was een Amerikaans componist en filmmaker vooral gekend voor zijn minimalistische dronemuziek.
Representatief voor die stijl is zijn debuutalbum Nothin To Look At Just A Record (1982).
Dronemuziek – de term drone is verwant aan onze dreun – is een vorm van muziek waar een enkele noot in lagen op elkaar gelegd wordt. Dat creëert een repetitieve geluidsmassa die ondanks haar brij toch kalmerend werkt omdat alles op nagenoeg dezelfde frequentie vibreert.
De eerste drone die ik prachtig vond was die van de prelude van Das Rheingold (1869) zoals ik die leerde kennen in de film Nosferatu (1979) in de scène waarin een ruiter gedurende een dagenlange paardentocht van dat gedreun vergezeld wordt.
De dreunen van Nothin To Look At Just A Record (1982) hebben daar wel wat weg van.
Niblock had geen muzikale opleiding en ergens beschrijft hij hoe hij bij dat dreunen terechtkwam. Tijdens het motorrijden in de bergen van Carolina in de Verenigde Staten kreeg hij een openbaring. Hij hing tijdens een beklimming van een helling achter een langzaam rijdende dieselvrachtwagen toen het toerental van de motoren van beide voertuigen bijna synchroon liep.
‘De sterke fysieke aanwezigheid van de beats die het gevolg waren van de twee motoren die op licht verschillende frequenties draaiden, brachten me in zo’n trance dat ik bijna in een ravijn reed.’
Phill Niblock
Phill is inmiddels de allerlaatste ravijn ingereden.
Antonio Negri stierf in Frankrijk want in Italië mocht hij lange tijd niet meer binnen. Hij was daar door de Italiaanse overheid verbannen.
Men achtte Antonio Negri in Italië medeverantwoordelijk voor de algemene sfeer tijdens de loden jaren, dus ook voor de doden die er vielen. Met de loden jaren bedoelt men de terroristische aanslagen die in de jaren tachtig gepleegd werden door extreemlinkse en in mindere mate door extreemrechtse organisaties. In Italië heetten die extreme communisten de Rode Brigades (Brigate Rosse). Hun broertjes en zusjes in Duitsland waren de Rote Armee Fraktion.
Ik vraag mij af wat het feit dat Negri in Franrijk aan de universiteit mocht gaan lesgeven heeft gedaan met de diplomatieke betrekkingen tussen die Italië en Frankrijk.
Bij ons zal alleen Anton Jäger – de zoon van Anne Teresa De Keersmaeker – iets zinnig over de dood van Antoni Negri kunnen zeggen, hij is de enige met wat baggage. Marxistische baggage bedoel ik dan want Jäger is een zelfverklaard marxist.
In New York stierf de Schotse acteur David McCallum. Hij werd 90 en was bekend van film en televisie. Hoewel ik het nooit gezien heb, heeft The Man from U.N.C.L.E. (1964-1968) me altijd wel aangesproken.
McCallum werkte ook met David Axelrod aan een een nummer dat bijna integraal gesampeld werd door Dr. Dre met gastvocalen van Snoop Dogg. Het zal hem de volgende jaren van de vergetelheid redden.
Cormac McCarthy was een Amerikaans schrijver gekend voor romans zoals No Country for Old Men (2005). De gebroeders Coen maakten er een van de beste films van de 21ste eeuw mee, werkelijk adembenemend.
Een van mijn personeelsleden was vertrouwd met het werk en de persoon van Ilya Kabakov en nam mij even apart om me op diens belang te wijzen. Bij mij deed de naam geen belletjes rinkelen en ik was dan ook blij dat mijn doodgraver zo discreet was mij niet voor de hele ploeg voor schut te zetten. Hoe te verklaren dat ik deze van geboorte Oekraïense (dus Russische) kunstenaar niet kende?
Dorothy Iannone was een Amerikaans kunstenaar die met haar autobiografische teksten, films en schilderijen expliciet naar de vrouwelijke seksualiteit verwees.
Ze nam deel aan Bodypoliticx (2007) in Rotterdam, een tentoonstelling waar Joost Zwagerman nog enige woorden aan wijdde.
De geschiedenis zal niet mild zijn voor de films van Straub en Huillet.
Niet saai genoeg, zullen sommigen zeggen, zij die alleen de saaiheid van Guy Debord saai genoeg vinden.
Veel te saai, zal de rest zeggen.
Slecht geacteerd, nog anderen.
Maar dat is het punt niet, zullen zijn verdedigers zeggen.
Onder die verdedigers op het tijdstip van overlijden waren Patrick Duynslaegher, die die Bachfilm aanprees en Bart Versteirt van het subsidievehikel Fantômas, die blij was dat zijn magazine reeds in het verleden veel aandacht aan Straub en Huillet gegeven had.
Ik gebruikte het woord subsidievehikel. Verschoning. Maar nu ik het toch liet vallen, de films van het duo Straub en Huillet zijn typische producten van gesubsidieerde naoorlogse staatscinema. Over het algemeen heb ik het daar niet zo mee.
Oordelen
Wil u zelf oordelen over de films van Straub en Huillet? Dat kan. Vele van hun films staan integraal op YouTube. Zelf post ik hier de film over het Louvre, ‘Une visite au Louvre’ (2004), waarin onder andere dagboekfragmenten van Cézanne voorgelezen worden.
Ik post ook een tweede film over Schoenberg, ‘Einleitung zu Arnold Schoenbergs Begleitmusik zu einer Lichtspielscene’ (1973), omdat ik daar getroffen werd door een dictum van Brecht.
Mocht dit een politieke column zijn, eerder dan een overlijdensbericht, ik zou op de magistrale denkfout van Brecht wijzen.
Politiek
Oh ja, Straub en Huillet waren grote fans van John Ford. Waarom, dat kom ik ooit wel eens te weten, maar nu niet, want nu moet ik naar een volgende dode. De dood slaapt nooit, verzuimt nooit haar werk te doen.
Alhoewel, bij het ter perse gaan van dit artikel lezen wij (ondanks de paywall, foei, belastingsgeld ontvangen en dan het publiek niet laten meelezen) in dat tijdschrift Fantômas dat zij van John Ford hielden ‘omwille van de zeer concrete manier waarop hij met geschiedenis en gemeenschap omging.’
In een panelgesprek van 1970 waar ook Pierre Clémenti, Miklós Jancsó en Glauber Rocha aan deelnamen zei Straub:
Daar heb ik de volgende bedenking bij. Hoe dacht Straub over de film over Vietnam waar Ford bij betrokken was en waar hij zich niet afkerig van die oorlog toonde?
Ach, zoals Hermans ooit zei, op het einde krijgt iedereen altijd ongelijk. En op een moment zoals dit, als je net een aantal films van Straub en Huillet hebt proberen te verhapstukken, wenste je dat Straub en zijn vrouw films als die van John Ford hadden gemaakt. Verstrooiend en verheffend. Niet dus.