Zowel Mark Moore als Erkki Rautio stuurden mij een bericht met de vraag of J. Saul Kane een plaats op Dodenstad kon krijgen. Kane is de man van platen als “Sex Sluts’N’Heaven” (1995). Ik heb er niet lang over moeten nadenken. alleen vind ik het jammer dat ik die plaat niet op de plechtigheid in Dodenstad zal kunnen afspelen. Jammer, maar ik begrijp het wel, die muziek past nu eenmaal niet bij de sfeer van een begraafplaats.
Peter Sinfield was een Engelse dichter en songschrijver bekend als medeoprichter en tekstschrijver van de rockband King Crimson. Hij schreef de tekst van “21st Century Schizoid Man” (1969) die ik hier voor de aardigheid vertaal :
Kattenpoot ijzeren klauw Neurochirurgen schreeuwen om meer Bij de gifdeur van paranoia De schizoïde mens van de eenentwintigste eeuw
–“21st Century Schizoid Man” (1969)
Die song vindt elke muziekliefhebber wel goed, ook zij die prog maar een koel hart toedragen en dat zijn er nogal wat.
Frank Auerbach was een schilder die ik niet kende. Nu ik zijn werk onder ogen krijg, merk ik de de dikke lagen verf. Auerbach wordt in een adem genoemd met Lucian Freud en Francis Bacon maar verdiende nooit het grote geld dat zijn vrienden binnenrijfden. Ook niet achteraf, als zijn doeken voor miljoenenbedragen doorverkocht werden, want op die meerwaarde krijgt een kunstenaar geen geld.
‘We zijn alleen van de wieg tot het graf’, zegt hij in een interview en ik vind de uitspraak vandaag bijzonder toepasselijk.
En in datzelfde interview zegt hij, als bewijs dat hij niet betreurt dat hij naast het grote geld gegrepen heeft:
‘Ik ben naar nachtclubs geweest dankzij Lucian en ik ben naar chique restaurants geweest dankzij Francis.’
Over de dikke lagen verf die Auerbach bezigde: dat soort dikke verf noemt men impasto en ik moet onmiddellijk aan de Nederlandse popartkunstenaar Bram Bogart (1921 – 2012) denken die de impasto naar absurde diktes leidde.
Ook voor architectuurhistoricus Joseph Rykwert had de dood het laatste woord.
Rykwert schreef “The Necessity of Artifice” (1971) een essay waarvan ik vermoed dat het een stijlbreuk is met de ornament-is-misdaad soberheid van Bauhaus en de Internationale Stijl, een stijlbreuk die uiteindelijk zou leiden tot het postmoderne ornament- en kleurrijke design van Memphis Milano, maar heel zeker ben ik daar niet van, om eerlijk te zijn, ben ik daar helemaal niet zeker van.
Dat ik een zwak voor sciencefiction heb weten mijn collega doodgravers maar al te goed. Dus dat Brian Stableford niet zomaar een dode is, dat zijn plotse aanwezigheid hier in Dodenstad mijn aandacht opeiste, is voor hen geen verrassing.
Stableford was een Brits academicus, criticus en sciencefictionauteur met meer dan zeventig romans op zijn naam. Voor mij is hij vooral de man die heel wat teksten van steampunk-icoon Albert Robida en andere 19de-eeuwse Franse schrijvers binnen het speculatieve idioom vertaalde. Robida schreef een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van de toekomst, Stablefords vertalingen hielden zijn herinnering in leven.
Geordie Walker was een Engelse gitarist bekend voor zijn lidmaatschap van Killing Joke. Hij is mede-auteur van de compositie “Love Like Blood” (1985) maar ik hou niet van die song.
Van “Turn to Red” (1979) hou ik wel enigszins, maar vandaag is het vooral de 1992 remix van “Requiem”, “Requiem (A Floating Leaf Always Reaches The Sea Dub Mix)” waarop de gitaarpartijen van de gestorvene te horen zijn, die ik onder uw aandacht wil brengen.
In de film Tale of a Vampire (1992) komt Julian Sands ongemerkt het café binnen waar Suzanna Hamilton alleen aan een tafeltje zit. Hij gaat tegenover haar zitten maar zij merkt hem niet meteen op. Zij leest een boek.
— ‘Houdt u van Forneret?’
— ‘Kent u hem?’
— ‘Dichter, romanschrijver, dramaturg, vroege voorloper van het surrealisme, Frans.’
— ‘Dat klopt.’
— ‘Weet u, u bent pas de tweede persoon die ik ontmoet die zelfs maar gehoord heeft van Forneret in Engeland, laat staan hem gelezen heeft.’
— ‘Een van mijn favoriete gedichten van Forneret is “Un pauvre honteux”. Kent u het?’
— ‘Het gaat over een uitgehongerde man die zijn eigen hand opeet.’
Wij van Dodenstad graven ‘s avonds niet. Na zonsondergang houdt het werk op. De doodgravers zitten dan in hun barakken en ik kijk dan wel eens graag een film van een van onze nieuwe bewoners. Of lees een hunner boeken. Of bekijk hun gebouwen, schilderijen en beeldhouwwerken. Of ik luister naar hun muziek.
Vanavond keek ik achtereenvolgens naar The Maids (1975) en Sunday Bloody Sunday (1971), want Glenda Jackson is dood.