Aline Kominsky-Crumb was een Amerikaanse striptekenaar bekend van haar autobiografisch werk dat even rauw als openhartig was.
Ze was getrouwd met Robert Crumb, met wie ze vaak samenwerkte.
Rust zacht Aline.
Aline Kominsky-Crumb was een Amerikaanse striptekenaar bekend van haar autobiografisch werk dat even rauw als openhartig was.
Ze was getrouwd met Robert Crumb, met wie ze vaak samenwerkte.
Rust zacht Aline.
Irene Cara was een Amerikaanse zangeres bekend voor haar haar interpretatie van het nummer “Fame” (1980) in de gelijknamige film. Ze schreef ook mee aan het nummer “Flashdance… What a Feeling” (1983), een compositie van Moroder en Forsey.
Op de compilaties Disco Rotic I, II en III van begin jaren 2000 zingt ze het nummer “Breakdance”.
Ik geef u “Fame” uit 1980, uit de tijd dat het begon mogelijk te worden ‘famous for being famous’ te zijn. Bekend vanwege de roem. Een aantal jaren eerder, twaalf om precies te zijn, zei Andy Warhol al dat in de toekomst iedereen vijftien minuten roem zou verwerven. Het waren profetische woorden.
Als men vandaag die jongelingen in die “Fame”-videoclip ziet die in de danskledij van die tijd – die beenwarmers! – dan kan men daar alleen maar blijgezind van worden.
En in New York overleed de Amerikaanse componist Ned Rorem.
Op diens Violin Concerto (1985, supra) zie je schilderijen van Thomas Hart Benton. Ik vind dat prachtig werk.
In de Verenigde Staten overleed Lee Bontecou. Ze werd 91.
Ze was een beeldhouwer. Beeldhouwster zeg ik liever niet. Haar werk van gelast staal had its Giger-achtig.
Rust zacht Lee Bontecou
In New York stierf Douglas McGrath. Hij was 64 en werkte in de filmindustrie. Hij maakte een aantal films die ik niet zag maar waar ik met plezier een samenvatting van zou willen zien.
Hij schreef ook mee aan Bullets Over Broadway (1994), een Woody Allen film die tot diens beste gerekend wordt.
Die wil ik eventueel wel in zijn totaliteit zien. Want ik hou van Allen, en Cusack zie ik graag spelen.
RIP Douglas McGrath
In de Verenigde Staten stierf de filosoof Terence Parsons. Parsons was vooral bekend omwille van zijn werk rond het onbestaande.
De man stierf eind juli van dit jaar al. Ik kwam erachter dat hij een onbestaand object geworden toen ik me voor de zoveelste keer in het niet-bestaande verdiepte. De interesse deze keer gewekt na een bezoek aan het Mundaneum in Bergen. Toen stelde ik mij de vraag, mocht men de wereld in een boomstructuur willen gieten, en willen tweedelen middels vertakkingen, zou men zo’n tweedeling niet kunnen beginnen met het ‘echte’ versus het ‘onechte’? Of het materiële versus het immateriële?
Ik stel voor dat we zo tewerk gaan. We zetten in een kamer twee grote manden en schrijven woorden op papiertjes. Die gooien we ofwel in de linkermand ofwel in de rechtermand.
In de linkermand gooien we het ingebeelde, verzonnene, fictieve, imaginaire en denkbeeldige. In de mand aan de rechterkant al wat echt bestaat.
Rechts de dingen – zoals ik al zei – levend of dood: dus banken, stoelen, stootkarren, stiletto’s en stinten. En rhino’s en ringratten. Rozen en rododendrons. Later zullen we de rechtermand leegmaken om die weer te tweedelen: deze keer in het levende en het dode, maar daar vertel ik een andere keer wel eens over.
Het is de linkermand die vandaag onze aandacht vraagt. Op de papiertjes die we erin gooiden staan getallen, woorden (ja papiertjes met het woord ‘woorden’ erop), kleuren, goudbergen, gevoelens, draken, sfinxen, centauren, eenhoorns, zeemeerminnen, vierkante cirkels en ronde vierkanten.
En God natuurlijk.
Waarom begin ik over die tweedeling tussen het echte en het onechte? Omdat zij gelinkt is aan een fundamenteel filosofisch probleem dat de mens als narratief wezen volkomen weet te negeren. Namelijk de problematische aard van een zin als:
De zin is tot een klassieker binnen de filosofie uitgegroeid.
Luisteraars slaan niet tilt als zij deze zin horen. Zij liggen niet aan diggelen van cognitieve dissonantieschok. Wel integendeel. Zij spitsen hun oren, gebiologeerd prevelend, ‘ga verder…’.
Waarom zouden zij tilt moeten slaan? Omdat Holmes nooit in die straat woonde, hij woonde zelfs in Londen niet, sterker nog, Holmes heeft nooit bestaan.
Maar wij luisteren en knikken en verlangen naar meer.
Ik heb afgelopen week het boek van Parsons, Nonexistent Objects (1980), in huis gehaald. Toen ik het begon te lezen, over Pegasus, centauren, Sherlock Holmes, goudbergen, ronde vierkanten en vierkante cirkels, toen ging het me iets te veel over het verschil to be versus to exist, over zijn vs. bestaan dus. Parsons, en dit is een obsessie van de analytische filosofie, wil bovendien alles in formules gieten.
In plaats van gewoon die linkermand samen leeg te maken en te kijken wat voor moois daar allemaal inzit. En vervolgens samen door Meinongs jungle te banjeren. Dat zou toch mooi kunnen zijn? Hij doet het niet, het was zijn rol niet in dit leven.
Daarom las ik tegelijkertijd Het boek van de denkbeeldige wezens (1957) van Borges, mooi vertaald door Annie Sillevis. Borges, de man die van het onbestaande een waar filosofisch feest maakte.
RIP Terence Parsons
Peter Schjeldahl was een Amerikaans kunstcriticus die voor het eerst op mijn radar verscheen toen hij het carnografische El Topo (1970) van Jodorowsky in de zomer van 1971 een “monumentaal werk van filmkunst” noemde.
Bij ons las niemand Schjeldahl, afgezien van Joost Zwagerman die hem minstens drie keer in zijn essays vermeldde.
Hier een cadeautje, de volledige versie van El Topo in het originele Spaans, met Portugese ondertitels.
RIP Peter Schjeldahl
Billy Al Bengston was een Amerikaans kunstenaar.
Men verwijst dikwijls naar Bengstons link met de “kustom”-auto-scene en de motorcultuur. Hij was naar het schijnt de eerste om autolak te gebruiken in de hoge kunsten met psychedelische kleuren die vaak mandala-achtige vormen kregen.
Ik geef u een lied van Harold Budd (die stierf onlangs ook): “Three Faces West (Billy Al Bengston’s)” (2005).
Eileen Ryan was een Amerikaanse actrice vooral bekend omwille van het feit dat ze de moeder van Sean Penn is.
Ze had kleine rolletjes onder andere in de epische film Magnolia (1999), in het hartverwarmende en diepmenselijke (ja, ja clicheetje) Parenthood (1989) en in Benny & Joon (1993), een film waarvan ik het gevoel krijg dat ik hem zien moet.
Ze speelde ook de grootmoeder in de film At Close Range (1986) die ik met veel genoegen in de jaren negentig zag.
Ik koos voor een kort clipje uit de film The Crossing Guard (1995), een film van haar zoon Sean.
Daar is ze een malcontente vrouw die bij een juwelier staat te klagen dat de ring die ze bestelde niet past. Ze eist de manager te spreken. Dat is Jack Nicholson die op camera toekijkt wat er aan de hand is terwijl hij zijn vuurwapen met kogels aan het laden is. Hij komt de winkel binnen, neemt de ring en bewijst met een maatstok dat die de juiste maat is. Daarna pakt hij de hand van van de vrouw, steekt haar vinger in zijn mond en schuift de ring zonder problemen over de speekselnatte vinger.
‘Kijk,’ zegt hij, ‘een perfecte maat zeven’.
Ik hou van die clipjescultuur die door YouTube en TikTok ontstaan is.
RIP Eileen Ryan.
Anita Kerr was een Amerikaanse zangeres actief in wat men ‘beautiful music’ noemt. Vocal harmony heet het specifieke genre.
Ze coverde daarbij vooral. Om u de sound voor te stellen: denk Pet Sounds van de Beach Boys. Die plaat heeft dezelfde kwaliteiten als het werk van Kerr, maar Kerr is gespeend van enige vorm van artisticiteit. Kerr is gewoon entertainer. Er is een Rhino compilatie met de titel Come to the Sunshine: Soft Pop Nuggets from the WEA Vaults (2004) die haar nummer “Happiness” (1968) heeft, die track is een goed voorbeeld van haar sound.