Ik ken twee Robert Irwins. De ene is een schrijver en leeft nog. Ik las ooit het boek Exquisite corpse van hem toen ik op vakantie was in Le Crotoy. Irwin blijkt ook een intellectuele tegenstander van Edward Said te zijn, zoals ik dat ben.
Maar de Robert Irwin die stierf was een visueel kunstenaar die ooit als abstract expressionist begon. Al vrij snel kwam hij tot de slotsom dat zijn werk in dat genre waardeloos was. Je kan een van zijn schilderijen nog zien op de hoes van The Trumpet Artistry of Chet Baker (1954). Nogal wat jazzplaten hadden hoezen met abstract expressionistische schilderijen want de band tussen jazz en abstract impressionisme was vrij innig. Beiden werden beschouwd als improvisatorische performancekunsten en deelden hetzelfde publiek.
De historica Natalie Zemon Davis is vooral bekend omdat ze meewerkte aan de Franse film Le retour de Martin Guerre (1982) waarin Gérard Depardieu een boer speelt die op twaalfjarige leeftijd trouwt met een dertienjarig meisje, van zijn bruid wegloopt, vele jaren later terugkeert om de draad weer op te pikken. Al snel wordt hij beschuldigd niet de ware Martin Guerre te zijn, het is een van de eerste gedocumenteerde zaken over identiteitsfraude.
Pas in het internettijdperk zou Davis bewust op mijn radar komen. Ik had toen De literaire onderwereld (1982) van Robert Darnton en Pestdamp en bloesemgeur (1982) van Alain Corbin gelezen.
Ik leerde het werk van Paul Johnson in 2008 kennen nadat ik Umberto Eco’s On Ugliness (Over het lelijke) gelezen had. Daarin citeert Eco Sartre die zo genoot van de slechte adem van zijn leerkracht op de lagere school. Dat fascineerde me en ik besloot dieper te graven.
Sartre vertelde dit in zijn autobiografie De woorden (1964):
Nu heb ik u nog niet verteld hoe ik het werk van Paul Johnson leerde kennen maar toen ik in 2008 googelde op “Sartre” en “bad breath” kwam ik bij een recensie van het boek Intellectuals van Johnson, geschreven door ene Wendy Doniger en daarin schreef zij:
Zo leerde ik dus het werk van Johnson kennen. Via mijn fascinatie voor vieze luchtjes en slechte adem.
Paul Johnson. Geboren in Manchester. Journalist. Historicus met boeken die goed verkochten. Speechschrijver. Ooit links maar later conservatief.
Hij schreef A History of Christianity (1976) Modern Times: A History of the World from the 1920s to the 1980s (1983), A History of the American People (1997), het hierboven vermelde Intellectuals (1988) en nog meer dan vijftig andere boeken.
Michael Snow was een Canadees kunstenaar bekend voor zijn film Wavelength (1967).
Het is het soort film waarin zo goed als niets gebeurt. De wavelength uit de titel laat zich vertalen als golflengte en dat is een woord dat mij interesseert als metafoor. Mensen kunnen bijvoorbeeld op dezelfde golflengte zitten, en dit sinds radio ontstond. Als je maar lang genoeg met je auto blijft rijden, en je verzet je knop niet, zal er altijd wel een nieuw radiostation op dezelfde golflengte verschijnen. Maar als je met iemand op dezelfde golflengte zit, hou je er hetzelfde gedachtengoed op na.
Er zijn nog andere metaforen uit de technische wereld die gebruikt worden om interpersoonlijke relaties te beschrijven.
Na Goethe konden mensen ook affiniteit met elkaar hebben, een chemische term. Goethe schreef namelijk een roman die Die Wahlverwandtschaften getiteld was, letterlijk vertaald als electieve affiniteiten maar bij ons in de handel gebracht als gewoonweg Affiniteiten. Een chemische affiniteit is de sterkte waarmee twee moleculen zich aan elkaar zullen koppelen. Tussen mensen kunnen er ook affiniteiten bestaan. En tussen mensen en dingen ook.
Tussen twee mensen kan er een vonk overspringen, een elektrische term. ‘Plots sprong er een vonk over en ik werd op slag verliefd’.
En klikken! Zoals: ‘Het klikte niet tussen ons.’ Klikken komt dan uit de mechanica, stel ik me voor, misschien uit de uurwerkenbouw, ik weet het niet zeker, ik heb het niet verder onderzocht.
Tot zover dat soort metaforen.
Die film Wavelength (1967) is zoals Jeanne Dielman waarover ik me onlangs enigszins opwond, onbekijkbaar.
Robert Stam zei daar in 2005 iets verhelderend over:
Juist.
Hij noemt dat isochronie.
En isochroon is alles wat cinema niet hoort te zijn. Daarom verdraag ik alleen Sleep van Warhol omdat die tot het uiterste gaat en elke pretentie tot narratief opgeeft. Geen compromissen daar, gewoon een slapende man. Niet dat ik Sleep gezien heb, nee, ik lees daar wel graag over, maar kijken? Ho maar.
Nu ik erover nadenk, ook de stasisfilms (films waarin niets gebeurt) van Guy Debord verdraag ik weldegelijk. Ten eerste; gewoon omdat ik erg gefascineerd ben door het extreme van Debord. En ten tweede omdat in films zoals Hurlements en faveur de Sade letterlijk niets gebeurt. Er zijn minutenlange totale witte en totale zwarte shots; bovendien helemaal geluidloos. Extreem dus. Zonder een toegeving. Met een totale minachting van het publiek.
In zekere zin vind ik dat Snow zijn publiek te weinig minacht. Net als Chantal Akerman met haar Jeanne Dielman.