Gary Indiana was een Amerikaans auteur en criticus. Hij behoorde tot de generatie gay schrijvers en kunstenaars die bijna volledig door AIDS werd uitgeroeid, denk aan de acht jaar jongere Keith Haring.
Als je gay was en jong in de jaren tachtig dan kan je vandaag in een interview zeggen: ‘Tegen de tijd dat ik 25 was, had ik 50 vrienden verloren aan aids en op dat moment ben ik gestopt met tellen.’
De woorden zijn niet van Gary Indiana maar ze hadden wel uit zijn mond kunnen komen.
In Frankrijk sterft Annie Le Brun. Haar vijf minuten wereldbekendheid vonden plaats in februari 1978 op het Franse boekenpraatprogramma Apostrophe nadat ze enige maanden ervoor Lâchez tout, een woede-uitbarsting aan het adres van de neo-feministen, had gepubliceerd.
Bernard Pivot zegt haar tijdens de uitzending:
“Je bent hard voor wat je neo-feministen noemt. Je noemt ze ‘stalinisten in jurken’…”
Le Brun verwijt feministes zoals Gisèle Halimi en Michèle Perrein, die ze neo-feministes noemt, dat ze alle vrouwen over dezelfde kam scheren, gewoon omdat het vrouwen zijn. Maar dan vraag ik me af, hoe kan je anders opkomen voor de rechten van vrouwen, als je hen niet als groep ziet?
Bovendien kan je vrouwenrechten bezwaarlijk onder de paraplu van mensenrechten schuiven. Vrouwen baren nu eenmaal kinderen. Ze nemen vaak de zorg voor die kinderen op zich. Men kan niet anders dan voor hen een beleid op maat voeren. Het universalisme van andere mensenrechten gaat hier niet op.
Le Brun cureerde ook Sade, Attacking the Sun (2014)
‘Goed, goed, goed, mag niet klagen’, Jan Cremer geïnterviewd in New York.
Ook ik, Leonardo, hoofddoodgraver van Dodenstad was ooit jong.
En toen las ik Ik, Jan Cremer (1964), de laatste schelmenroman der Nederlandse taal, en ik herinner me hoe onze held Jan op een nacht op het dek van een boot met een vrouw vrijde die haar maandstonden had. Hij had dat niet door en werd ’s ochtend helemaal bebloed wakker, zonder zich te kunnen wassen.
En in een andere scène is hij ’s nachts aan het liften en een auto die hem voorbijrijdt gooit een brandende peuk uit het raam. Hij ziet dat gloeiend puntje vliegen en rent het honderden meters achterna omdat hij zoveel zin in tabak heeft. Het is mooi dat ik mij dat nog herinner.
In Buenos Aires stierf de van origine Oekraïense Jood Edgardo Cozarinsky.
La guerre d’un seul homme (1982)
Diens film La guerre d’un seul homme (1982) is een Franse documentaire over de Duitse bezetting van Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Cozarinsky plaatst journaalbeelden naast fragmenten uit de dagboeken van de uiterst enigmatische Duitse schrijver en militair Ernst Jünger, die tijdens de oorlog in Parijs gestationeerd was.
Ik ga zitten op mijn divan. De ramen staan open want het is voor het eerst zacht. De wolven huilen hun zachte klaagzangen over Dodenstad. Ik druk op play en kijk naar De oorlog van een enkele man (1982).
‘Ik was op zoek naar een plek om rustig dood te gaan. Iemand stelde Brooklyn voor.’
Paul Auster
Het is de eerste zin van The Brooklyn Follies (2005) die ik staande las in Fnac Antwerpen en ik ben hem nooit meer vergeten. Als de eerste zin van een roman goed is, lijkt het of het halve werk erop zit.
Paul Auster op bezoek bij Apostrophes bij de publicatie van Moon Palace. Van alle volkeren nemen de Fransen de geschreven fictie het meest aux serieux. Bovendien is het het enige land waar je romans in de supermarkten vindt, denk ik, maar ik kan me daarover vergissen.
Paul Auster (1947 – 2024) sterft en het daagt me dat ik na dat zinnetje nooit meer iets van de Amerikaan las en nooit meer aan hem heb gedacht. Van Martin Amis las ik meer. En door diens Time’s Arrow moest ik zeker drie à vier keer per jaar aan de Brit denken, die ongeveer even oud als Auster is. Ik krijg de neiging die twee te vergelijken en vind een boek over autofictie.
Bij dageraad, mijn doodgraver Jahsonic en ik staan tussen de mausolea van het westen. Voor ons staat de in ochtendnevels gehulde doodskist van John Barth (1930 – 2024).
–‘In 1967 schreef John Barth een stuk met de titel “The Literature of Exhaustion” (1967), zegt mijn doodgraver, ‘hij vond dat de roman als medium uitgeput was en hij wilde die uitputting tot zijn onderwerp maken.’
–‘Zo win je altijd natuurlijk,’ zeg ik.
–‘U onderschat Barth. Hij was het die mijn aandacht vestigde op Thomas Brownes ongelofelijke dictum:
–‘Iedere mens is niet alleen zichzelf; mensen worden telkens opnieuw geleefd.’
–‘En wie was Browne?’
–‘Schrijver van Religio Medici uit 1643.’
–‘Had hij het over reïncarnatie?’
–‘Dat denk ik niet, baas, hij was een christenmens. Maar voor ons postmodernen was het een heerlijke ontdekking, want het postmodernisme heeft altijd meer beroep gedaan op stereotypen dan op karakters van vlees en bloed.’
–‘Klinkt wat saai.’
–‘Integendeel, baas. Browne beweerde dat er al vele Diogenessen geweest zijn, en evenzoveel Timons.
In de Verenigde Staten sterft auteur en wiskundige Vernor Vinge.
Vinge wordt gezien als een voorloper van cyberpunk auteurs William Gibson en Neal Stephenson waar ik zo gek van was toen ik in China woonde en ook in de periode daarna, toen ik Wired las.
Hij is bekend voor zijn uitspraak dat ‘machines op het punt staan over de mensheid te heersen zoals mensen over het dierenrijk hebben geheerst’, het eindpunt van de technologische singulariteit.
True Names (1981) van Vernor Vinge
In 1981 publiceert Vinge het in het Nederlands onvertaalde True Names, een volledig uitgewerkt concept van cyberspace, dat later centraal zou staan in cyberpunk.
Dat boek begint zo:
‘In de tijd van het Eerste Tijdperk van de Magie beschouwde de voorzichtige tovenaar zijn eigen ware naam als zijn meest waardevolle bezit, maar ook als de grootste bedreiging voor zijn toekomstig welzijn, want – zo gaan de verhalen – als een vijand, zelfs een zwakke ongeschoolde vijand, eenmaal de ware naam van de tovenaar leerde kennen, dan konden routinematige en algemeen bekende spreuken zelfs de machtigsten vernietigen of tot slaaf maken. Naarmate de tijd verstreek en we overgingen naar het Tijdperk van de Rede en vervolgens naar de eerste en tweede industriële revoluties, werden dergelijke ideeën in diskrediet gebracht. Nu lijkt de cirkel weer rond (zelfs als er nooit een Eerste Tijdperk is geweest) en maken we ons weer zorgen over ware namen.’
Het lijkt erop dat ik me heb vergaloppeerd in mijn laatdunkendheid over ‘meeslepen’ als romankwaliteit toen ik Bluets de hemel in prees.
De grafsteen van de denkbeeldige 19de-eeuwse Christabel LaMotte, de vrouw die even vreselijk verliefd wordt op de gehuwde Randolph Henry Ash als hij op haar.
Nu A. S. Byatt nog maar net koud is, verdiep ik mij in haar roman Possession (1990), vertaald in het Nederlands als Obsessie, en ik kijk naar de gelijknamige film die de Amerikaan Ken Kwapis ervan maakte met Gwyneth Paltrow.
Martin Walser was een Duits schrijver, de laatste van de generatie van Günter Grass en Heinrich Böll. Het was de generatie die zich nog bij de Hitlerjugend kon aansluiten en dat dan ook nog vaak deed omdat iedereen het deed.
Walser geciteerd in de Kritiek van de cynische rede van Sloterdijk.
Walser zal misschien best herinnerd worden om zijn uitspraak over het communisme en het kapitalisme.