Een nieuwe dode. Helemaal uit Jamaica. Aston “Family Man” Barrett was bassist, bandleider voor Bob Marley en arrangeur en producer van diens albums en in die zin een radertje in het universum dat Dodenstad rond mensen als Lee Perry breit.
Vroeg werk waarop je hem kan horen is “Liquidator” (1969).
Jahsonic beweert dat de meest gerenommeerde track waarop je Astons bastonen horen kan “Baby I Love You So” (1974) is, en dan in het bijzonder de dubversie op de B-kant die “King Tubby Meets Rockers Uptown” getiteld was.
Aston vormde lange tijd een ritmesectie met zijn vroeg gestorven broer Carlton; andere bekende ritmesecties zijn reggae-outfit Sly en Robbie, en Bernard Edwards en Nile Rodgers van het muziekensemble Chic.
De Amerikaanse singer-songwriter Melanie had een mooie, hoge stem. Een hippiezangeres, zo noemde men haar een beetje neerbuigend, alsof ze alleen hippieliederen kon zingen.
We hebben vage jeugdherinneringen aan de compositie “Brand New Key” (1971) over een meisje dat met haar fiets voorbij het huis van een jongen rijdt waar ze verliefd op is. Ze rolschaatst er ook naartoe. Hij mijdt haar. Hij heeft een sleutel, zegt ze, wat gaan ze daar mee doen? Is het de sleutel die haar ontuchtige gevoelens zal ontsluiten?
Ook zijn moeder zit in het complot. Ze vraagt, ‘is hij thuis’ en zij antwoordt, ‘ja, maar hij is niet alleen.’
We blijven op onze honger over het slot waar de sleutel in past en wat achter slot en grendel verborgen ligt.
In de Verenigde Staten stierf de Amerikaanse kunstenaar Carl Andre. Hij was bekend voor twee dingen. Ten eerste Equivalent VIII (1966), een ‘kunstwerk’ bestaande uit een stapel van honderdtwintig vuurvaste bakstenen. Ten tweede zijn huwelijk met kunstenaar Ana Mendieta, wiens videowerk onlangs nog in het Middelheim te zien was. Toen die in 1985 na een ruzie met hem uit het raam van hun appartement op de 34ste verdieping viel en stierf, was hij de hoofdverdachte. Hij werd bij gebrek aan bewijs vrijgesproken.
Ik hou niet zo van zijn werk, en van het minimalisme in de kunsten ben ik sowieso een koele minnaar.
In de gedateerde maar geestige achtdelige televisiedocumentaire The Shock of the New (1980), fileert Robert Hughes de ontologie van Equivalent VIII . Dat hij daar de pissijn van Duchamp niet bij betrekt neem ik hem maar een beetje kwalijk, omdat ik van dat pissijn wél hou.
Hughes zegt:
‘Het wezenlijke verschil tussen een sculptuur als Andre’s Equivalent VIII, 1978, en elk ander kunstwerk dat daarvoor in het verleden bestond, is dat Andre’s reeks bakstenen niet slechts gedeeltelijk, maar volledig afhankelijk is van het museum voor zijn context. Een Rodin op een parkeerplaats is nog steeds een misplaatste Rodin; Andre’s bakstenen op dezelfde plaats kunnen alleen maar een stapel bakstenen zijn.’
Er zijn mensen die achter de knoppen zitten en knopen doorhakken maar de schijnwerpers mijden. Zo iemand was de Duitse zanger en platenproducer Frank Farian die aan de wieg stond van Boney M., No Mercy en Milli Vanilli en hits had zoals “Daddy Cool” (1976).
Farian zocht zangers en schermgezichten bijeen om zijn liedjes aan de man te brengen. Sommige van zijn zangers konden niet eens zingen. Neem de mannelijke hyperkinetische danser Bobby Farrell (1949-2010) bij Boney M. De lage tonen van ‘she’s crazy like a fool, bye bye Daddy Cool’? Die lipsyncte hij.
Gewoon met zijn lippen bewegen dus, hopelijk synchroon met de geluidsband. Frank Farian producete en zong alle zanglijnen, zowel de hoge als de lage, gewoon zelf. Wilde hij liever niet op camera komen, dacht hij op die manier meer platen te verkopen? Ik weet het niet. Platen moeten nu eenmaal gepromoot worden en zelf van televisiestation naar televisiestation reizen om er je liedjes te brengen, dat kan behoorlijk afstompend zijn.
Farian verkocht naar het schijnt meer dan 850 miljoen platen maar een van zijn eerste hits, “Baby Do You Wanna Bump” (1975), die stal hij gewoon. Het was plagiaat van Prince Busters compositie “Al Capone” (1964).
Het is een van de vele gevallen van Westerse muzikanten die uit de Afrikaanse diaspora melodieën pikten waarvoor ze de oorspronkelijke auteurs niet vermeldden en die ze dus bijgevolg ook nooit vergoedden.
Nog twee jaar en hij was honderd geworden. Dat overkomt maar twee mensen op de tienduizend. Norman Jewison was een Canadees regisseur die we ons vooral herinneren als regisseur van In the Heat of the Night (1967), bij ons uitgebracht als De nacht van inspecteur Tibbs.
Een zwarte politieagent (Sidney Poitier) uit het noorden van de VS wordt opgepakt voor een moord in het dan nog erg racistische zuiden. Niemand weet dat hij een flik is.
Als hij bij de commissaris (Rod Steiger) van dat stadje gebracht wordt, zegt die als hij het identiteitsbewijs van Poitier ziet:
‘Virgil? Dat is een grappige naam voor een n***rjongen uit Philadelphia. Hoe noemen ze je daar?’
Het lijk dat hier pas werd afgeleverd, pardon, stoffelijk overschot, was ooit de container van de ziel van Marlena Shaw.
Ik ken Marlena van “California Soul” (1969), een lied waarin ze het over geluid heeft dat in je oor blijft hangen van zonsondergang tot zonsondergang, geluid dat in de lucht hangt en dat je overal hoort, dat je vasthoudt, wat je ook doet. Het soort geluid dat je overal kan horen maar dat in California het helderst klinkt.
Ik ken ook de live-versie van “Woman of the Ghetto”, zoals in 1996 gesampled op Blue Boy’s “Remember Me”, waar zij naast het zinnetje ‘remember me? I’m the one who had your babies’ (ken je mij nog, ik heb je baby’s gebaard) de hele tijd ‘dingdiggidiggiding, dingdingding, diggiding’ zingt.
Jahsonic, mijn muzikale doodgraver, lacht een beetje met mijn gebrekkige kennis van het oeuvre van Marlena maar mijn tijd wordt alweer geconsumeerd door de volgende dode. Altijd maar doden.
Phill Niblock was een Amerikaans componist en filmmaker vooral gekend voor zijn minimalistische dronemuziek.
Representatief voor die stijl is zijn debuutalbum Nothin To Look At Just A Record (1982).
Dronemuziek – de term drone is verwant aan onze dreun – is een vorm van muziek waar een enkele noot in lagen op elkaar gelegd wordt. Dat creëert een repetitieve geluidsmassa die ondanks haar brij toch kalmerend werkt omdat alles op nagenoeg dezelfde frequentie vibreert.
De eerste drone die ik prachtig vond was die van de prelude van Das Rheingold (1869) zoals ik die leerde kennen in de film Nosferatu (1979) in de scène waarin een ruiter gedurende een dagenlange paardentocht van dat gedreun vergezeld wordt.
De dreunen van Nothin To Look At Just A Record (1982) hebben daar wel wat weg van.
Niblock had geen muzikale opleiding en ergens beschrijft hij hoe hij bij dat dreunen terechtkwam. Tijdens het motorrijden in de bergen van Carolina in de Verenigde Staten kreeg hij een openbaring. Hij hing tijdens een beklimming van een helling achter een langzaam rijdende dieselvrachtwagen toen het toerental van de motoren van beide voertuigen bijna synchroon liep.
‘De sterke fysieke aanwezigheid van de beats die het gevolg waren van de twee motoren die op licht verschillende frequenties draaiden, brachten me in zo’n trance dat ik bijna in een ravijn reed.’
Phill Niblock
Phill is inmiddels de allerlaatste ravijn ingereden.
Les McCann was een Amerikaans pianist en zanger die actief was in de jazz, meer specifiek in een variant die aangeduid wordt met de term ‘soul jazz’, een kruising tussen het volkse van soul en de op artisticiteit aanspraak makende jazz*.
Nummers om nota van te nemen zijn “Sometimes I Cry” (1972), “Go On and Cry” (1974) en “Vallarta” (1977).
Van “Sometimes I Cry” werd de drumpartij door Massive Attack ‘gestolen’.
Het album Layers (1972) is dan weer opmerkelijk voor het vroege gebruik van elektronica op een jazzplaat.
Massive Attack waren niet de enigen die gingen snuisteren in de catalogus van McCann. Zo’n driehonderd artiesten sampleden zijn platen.
Ik heb aan Jahsonic – heb ik jullie al over Jahsonic verteld? – gevraagd hem naast Michel Sardaby te leggen. Stilistisch is er verwantschap. Bovendien zijn ze van hetzelfde jaar.
Rust zacht Les.
*Jazz kan sinds de Tweede Wereldoorlog op dat artistieke aanspraak maken, ttoen het gecanoniseerd werd.
Tony Oxley was een Engelse drummer, men noemt dat in zijn branche, de free jazz, slagwerker.
Als ik naar free jazz luister, en onlangs beluisterde ik nog met de grootste aandacht de platen van Fred Van Hove toen die in 2022 in Dodenstad toekwam, denk ik vaak: dat wordt nu toch niet meer gemaakt?
En ook denk ik aan de beroemde uitspraak van Frank Zappa: ‘jazz is niet dood, het ruikt gewoon een beetje raar.’
Mijn naam is Leonardo en de doden zijn mij dierbaar.
Ik ben de hoofddoodgraver van Dodenstad.
Ik ontving een paar dagen geleden het stoffelijk overschot van William Pope.L, een Amerikaans kunstenaar die vooral gekend was voor zijn kunstperformance 22 Miles, 9 Years, 1 Street (2001-2010), (Nederlands; 22 mijl, negen jaren, een straat). Die performance bestond uit het feit dat hij de volledige lengte van Broadway, een straat van 22 mijl – meer dan dertig kilometer dus – al kruipend aflegde.
Hij deed er – met pauzes – negen jaar over. Ik meende begrepen te hebben dat hij die performance had opgezet omdat enkele van zijn familieleden tijdens de befaamde huizencrisis hun woning verloren waren en dakloos waren.
Pope.L noemde zichzelf de vriendelijkste zwarte kunstenaar van de Verenigde Staten.