In de Verenigde Staten stierf actrice Teri Garr, gekend voor rollen in films zoals Young Frankenstein (1974), de makkelijkste weg om u naar mijn universum te transporteren, via de ondertussen bijna honderdjarige Mel Brooks, wiens werk ik zeer bewonder.
Filmmaker Paul Morrissey sterft en ik Leonardo, hoofddoodgraver van Dodenstad, zit met een dilemma. Eigenlijk zou ik hem hier helemaal nergens willen leggen, maar ik moet wel. Heel de entourage van Andy Warhol, al die Superstars, zullen hier uiteindelijk wel een plekje moeten krijgen maar het is van mijn kant uit niet van harte.
Paul maakte zijn beste films onder de vleugels van, en waarschijnlijk ook met het geld van, Andy.
Zo was er Flesh (1968), Trash (1970), Heat (1972), Flesh for Frankenstein (1973), en Blood for Dracula (1974). Waren dat goede films? Nee, maar interessant waren ze wel omdat ze de weg wezen naar film die meer dan film kon zijn: een poort naar een andere wereld.
Wat erna kwam was de moeite niet waard. Heat heb ik al vertoond toen Sylvia Miles stierf, ik ga mij tevreden stellen met een klein clipje dat moet aantonen dat Morrissey niet kon schrijven, noch regisseren: de scène in Flesh for Frankenstein (1973) waarin Udo Kier zegt: ‘Om de dood te kennen moet je het leven in de galblaas neuken’ en terwijl ik deze woorden noteer, moet ik toch wat glimlachen.
En vorig jaar reeds stierf academica Joan DeJean in de Verenigde Staten zonder dat ik daar vanop de hoogte was. Wij hebben alles in beweging gezet om haar stoffelijk overschot te laten opgraven en het naar Dodenstad te laten overbrengen. Ze zal een plaatsje krijgen naast Robert Darnton die ondertussen ook al tegen de 85 aanloopt en statistisch gezien weinig kans maakt nog twintig jaar te leven.
Ik ken DeJean van boeken zoals The Reinvention of Obscenity (2002), een bron voor mijn boek De geschiedenis van de erotiek (2011).
In The Reinvention of Obscenity beschrijft de academica het ontluikende concept obsceniteit in het vroegmoderne Frankrijk aan de hand van de volgende drie werken: de hoerendialoog L’Escole des Filles, het gedicht “Tout est foutu” van Viau en L’Ecole des Femmes van Molière, bij ons ook gekend als De leerschool der vrouwen.
Het boek begint met de woorden:
‘Het proces tegen de dichter Theophile de Viau in 1623 is een mijlpaal in de heruitvinding van obsceniteit en in de geschiedenis van de censuur.’
Waarom DeJean hier spreekt van heruitvinding i.p.v. uitvinding is mij een raadsel waar ik u misschien binnen tien jaar een antwoord op kan geven, of morgen, naargelang mijn bezigheden hier in Dodenstad mijn volledige, dan wel halve aandacht vergen. Wel kan ik u zeggen dat in 1623 de term obsceniteit nog niet gebezigd werd, men sprak toen van folastrie.
Gary Indiana was een Amerikaans auteur en criticus. Hij behoorde tot de generatie gay schrijvers en kunstenaars die bijna volledig door AIDS werd uitgeroeid, denk aan de acht jaar jongere Keith Haring.
Als je gay was en jong in de jaren tachtig dan kan je vandaag in een interview zeggen: ‘Tegen de tijd dat ik 25 was, had ik 50 vrienden verloren aan aids en op dat moment ben ik gestopt met tellen.’
De woorden zijn niet van Gary Indiana maar ze hadden wel uit zijn mond kunnen komen.
Nicholas Bornoff was een Engelstalige schrijver, zoon van de ietwat enigmatische, te-weinig-gedocumenteerde Pools-Frans-Engelse muziekexecutive Jack Bornoff en diens Franse eerste vrouw Monique Hazleden.
In 1991 publiceerde Nicholas Pink Samurai, of volledig: Pink Samurai: Love, Marriage and Sex in Contemporary Japan. Het boek verscheen net voor het internettijdperk, toen konden zulke boeken nog. Immoral Tales (1994) is een gelijkaardig boek, hoewel nauwer in inhoudsreikwijdte, want dat gaat alleen over film.
Toen ik je voor het eerst uitcheckte Nicholas, was je al dood. Wat mij betreft te vroeg want je bent amper een jaar ouder dan ik nu ben. Mocht je nog leven, je was 75 geweest, dat is nog een mooie leeftijd.
Ook voor architectuurhistoricus Joseph Rykwert had de dood het laatste woord.
Rykwert schreef “The Necessity of Artifice” (1971) een essay waarvan ik vermoed dat het een stijlbreuk is met de ornament-is-misdaad soberheid van Bauhaus en de Internationale Stijl, een stijlbreuk die uiteindelijk zou leiden tot het postmoderne ornament- en kleurrijke design van Memphis Milano, maar heel zeker ben ik daar niet van, om eerlijk te zijn, ben ik daar helemaal niet zeker van.
De Belgische fotograaf Herman Selleslags stierf. Het doet me denken aan mijn kindertijd en pubertijd, de HUMO-jaren.
In Intimiteit onder de melkweg (1994) schrijft Herman de Coninck over de fotograaf:
‘In elk geval herinner ik me dat Herman Selleslags vaak zei dat deze of gene een smoel had waar hij niets mee kon aanvangen. Zoals er natuurlijk ook mensen zijn met wie je niets kunt aanvangen.’
In 2016 dook het werk van Selleslags uiteraard ook op in de voortreffelijke docuserie België scherpgesteld van Bucher en Buedts en daarin werd ook het licht geschenen over die beruchte foto van de zijn roes uitslapende man in de Pelikaanstraat, in de buurt van discotheek Samson waar wij indertijd nachtbraakten.
Philip Zimbardo kwam aan zijn eind. Zimbardo was een Amerikaanse psycholoog die vooral bekend werd met zijn Stanford gevangenisexperiment uit 1971 dat moest bewijzen dat mensen aangeboren wreedaards zijn.
Rutger Bregman zou wat gaten in Zimbardo’s onderzoek schieten in zijn boek De meeste mensen deugen (2019) — hij was er namelijk achter gekomen dat de Amerikaan weldegelijk instructies had gegeven aan de gevangenisbewaarders om zich als halve varkens te gedragen — maar het grote plaatje veranderde weinig.
Want, Rutger, je hebt gelijk, de meeste mensen deugen inderdaad. Maar de meeste mensen zijn ook erg dom en bovendien erg volgzaam en het gros van deze brave mensen dachten het goede te doen toen ze de orders van Stalin, Hitler, Mao en Pol Pot uitvoerden. Hoe dat afgelopen is weten we allemaal.
Michel Blanc was een Frans acteur, schrijver en regisseur bekend voor zijn rollen als kalende — weinig mannelijke — loser en hypochonder.
Trailer voor Monsieur Hire (1989) van Patrice Leconte, set to “Piano Quartet, opus 25” van Brahms.
Leerde ik hem kennen via Monsieur Hire (1989) van Patrice Leconte; of zag ik hem voor het eerst in Je t’aime moi non plus (1975) waarin hij een klein rolletje heeft?
Dat is van weinig belang want in Monsieur Hire, de verfilming van de ‘roman dur’ van Georges Simenon, komt Blanc voor het eerst volledig tot zijn tragisch recht als eenzame voyeur wiens verliefdheid hem fataal wordt en het is in die hoedanigheid dat ik mij hem zal blijven herinneren.
De film deed mij ook met Brahms kennismaken want toen ik hem gezien had op VHS, zag ik mij een paar dagen later genoodzaakt terug te keren naar de videotheek aan het Stadspark om hen te vragen de eindgeneriek nog eens af te spelen om de titel van de compositie te leren kennen die door mijn hoofd was blijven spoken: “Piano Quartet, opus 25” van Brahms.