Tony Oxley was een Engelse drummer, men noemt dat in zijn branche, de free jazz, slagwerker.
Ichnos (1971) van Tony Oxley
Als ik naar free jazz luister, en onlangs beluisterde ik nog met de grootste aandacht de platen van Fred Van Hove toen die in 2022 in Dodenstad toekwam, denk ik vaak: dat wordt nu toch niet meer gemaakt?
En ook denk ik aan de beroemde uitspraak van Frank Zappa: ‘jazz is niet dood, het ruikt gewoon een beetje raar.’
Mijn naam is Leonardo en de doden zijn mij dierbaar.
Ik ben de hoofddoodgraver van Dodenstad.
Ik ontving een paar dagen geleden het stoffelijk overschot van William Pope.L, een Amerikaans kunstenaar die vooral gekend was voor zijn kunstperformance 22 Miles, 9 Years, 1 Street (2001-2010), (Nederlands; 22 mijl, negen jaren, een straat). Die performance bestond uit het feit dat hij de volledige lengte van Broadway, een straat van 22 mijl – meer dan dertig kilometer dus – al kruipend aflegde.
Documentary on Pope.L
Hij deed er – met pauzes – negen jaar over. Ik meende begrepen te hebben dat hij die performance had opgezet omdat enkele van zijn familieleden tijdens de befaamde huizencrisis hun woning verloren waren en dakloos waren.
Pope.L noemde zichzelf de vriendelijkste zwarte kunstenaar van de Verenigde Staten.
In Frankrijk stierf Otar Iosseliani, een in Georgië geboren schijnbaar vergeten filmmaker.
In 1982 week hij uit naar Frankrijk en daar maakte hij Les Favoris de la lune (1984), een film die objecten eerder dan mensen als hoofdpersonages heeft.
Een porseleinen servies en een 19de-eeuws schilderij gaan van hand tot hand.
Het schilderij, bij elke diefstal uit de lijst gesneden, wordt steeds kleiner en het porseleinen servies breekt op het einde van de film in duizend stukken.
De titel van de film verwijst naar Shakespeares Henry IV, waarin de dieven ‘the minions of the moon’, de gunstelingen van de maan, genoemd worden.
Het concept van objecten als personages doet denken aan de Amerikaanse film Twenty Bucks (1993) waar een 20 dollar biljet de ‘hoofdrol’ speelt.
Untitled (Sculpture That Eats) (1968) van Giovanni Anselmo
Giovanni Anselmo was een Italiaans kunstenaar die werkte binnen de arte povera scene. Ik geloof dat er een moment is geweest in de Italiaanse kunst dat alle kunstenaars binnen dat ‘arme kunst’ paradigma werkten. Ik heb er – enkele voorbeelden niet te na gesproken – werkelijk een hekel aan, geef mij maar de oppervlakkigheid van pop art.
Het werk waarvoor Anselmo zijn voorlopige plaats – de eeuwigheid zal hij vrees ik niet halen – in de geschiedenisboeken krijgt is ‘Senza titolo (Struttura che mangia)’, ‘Zonder titel (Structuur die eet)’. Het werk bestaat uit een granieten paaltje waar de kunstenaar een krop sla tegenhoudt met een andere granieten blok. Met een ijzerdraad bindt hij het geheel vast. Naarmate de krop sla verwelkt, wordt de biomassa kleiner en zal de granieten blok naar beneden vallen. Waarop de museumdirectie een nieuwe krop sla moet gaan halen bij de sla-boer. Want, tja, de structuur heeft de sla opgegeten.
Hij behoorde tot de school van Alex van Warmerdam (Abel, Ober, Borgman) en Jos Stelling (De illusionist), twee van mijn favoriete Nederlandse filmmakers.
Er was in België niets rond van der Woudes dood te doen en ook in Nederlands scheen hij grotendeels vergeten.
Op YouTube vind je film De wisselwachter van Jos Stelling. Zelfs met de nergens-op-slaande Engelse ondertitels en de Russische overdubs is de film nog een plezier om te kijken.
Van der Woude speelt de wisselwachter in een klein verlaten stationnetje waar op een dag een chique Française strandt. Ze zal er een jaar blijven; vier seizoenen lang in dat naamloze desolate landschap. Er wordt amper gesproken, zoals wel meer gebeurt in de films van Stelling.
Antonio Negri stierf in Frankrijk want in Italië mocht hij lange tijd niet meer binnen. Hij was daar door de Italiaanse overheid verbannen.
Screenshot uit Marx Reloaded
Men achtte Antonio Negri in Italië medeverantwoordelijk voor de algemene sfeer tijdens de loden jaren, dus ook voor de doden die er vielen. Met de loden jaren bedoelt men de terroristische aanslagen die in de jaren tachtig gepleegd werden door extreemlinkse en in mindere mate door extreemrechtse organisaties. In Italië heetten die extreme communisten de Rode Brigades (Brigate Rosse). Hun broertjes en zusjes in Duitsland waren de Rote Armee Fraktion.
Ik vraag mij af wat het feit dat Negri in Franrijk aan de universiteit mocht gaan lesgeven heeft gedaan met de diplomatieke betrekkingen tussen die Italië en Frankrijk.
Bij ons zal alleen Anton Jäger – de zoon van Anne Teresa De Keersmaeker – iets zinnig over de dood van Antoni Negri kunnen zeggen, hij is de enige met wat baggage. Marxistische baggage bedoel ik dan want Jäger is een zelfverklaard marxist.
‘Toen ik uit de portiek van Santa Croce tevoorschijn kwam, werd ik overvallen door een hevige hartklopping (hetzelfde symptoom dat in Berlijn een zenuwtoeval wordt genoemd); mijn innerlijke levensbron was plots opgedroogd en ik vreesde voortdurend al lopend op de grond te vallen.’
Dat lezen we in ‘Rome, Napels en Firenze’ (1817), een reisverslag van de Franse schrijver Stendhal (1783 – 1842), waarin hij vertelt hoe hij onwel wordt door de pracht van Firenze.
Die hartkloppingen waren honderdzestig jaar later de aanleiding om een nieuw syndroom te benoemen – het syndroom van Stendhal – een psychische aandoening die optreedt als iemand volledig overrompeld wordt door de schoonheid van kunst.
Van een van zijn films heb ik ontzettend genoten, dat was Paper Moon (1973) waarin zijn dochter Tatum zijn sidekick is.
Love Story (1970) zag ik nooit, maar ik ken de muziek van Francis Lai, “Where do I begin” wel.
Van Barry Lyndon (1975) weet ik dat ik hem veel te jong zag in — als ik me niet vergis — de Monty, de bioscoopzaal in de Montignystraat in Antwerpen, samen met mijn vader, die een filmfreak was.
Steven De Foer noteerde heel scherpzinnig in De Standaard:
‘Zoals vaker had O’Neal wel de hoofdrol, maar werd er niet over hem gepraat. Hij was een meer dan behoorlijk acteur en een fysiek aantrekkelijke man, maar straalde te weinig persoonlijkheid uit – te vlak om zich te kunnen meten met veel van zijn tegenspelers, cinematografisch grootmeesterschap of meeslepende filmmuziek.”
Steven De Foer
Meer dan behoorlijk acteur, fysiek aantrekkelijk maar te vlak en te weinig uitstraling.
En dan stel ik mij de vraag: wat precies straalt iemand uit als hij iets uitstraalt?
Benjamin Zephaniah was een Engels schrijver en muzikant vooral bekend voor zijn ‘dub poetry’, zijn dubgedichten dus.
Dubgedichten zijn een genre van ‘spoken word’ waarin o.a. door de kolonisatie veroorzaakte sociale onrechtvaardigheid aangeklaagd wordt.
Die gedichten worden voorgedragen bovenop instrumentale reggae- en dubliederen.
Binnen dat genre bracht Zephaniah “Rasta” (1983).
Andere gedenkwaardige stukken dub poetry zijn “Inglan Is a Bitch” (1980) van Linton Kwesi Johnson (°1952) en “Dis Poem” (1986) van Mutabaruka (°1952) .
Het genre is zwaar op de hand en de meeste composities laten zich maar een keer om de vijf jaar comfortabel beluisteren. Zelfs de hits klinken al snel afgezaagd.
Rond dezelfde periode werd elders in de Afrikaanse diaspora vrolijker geklaagd in composities zoals “Atomic Bomb” (1978) van William Onyeabor.