Michel Blanc was een Frans acteur, schrijver en regisseur bekend voor zijn rollen als kalende — weinig mannelijke — loser en hypochonder.
Leerde ik hem kennen via Monsieur Hire (1989) van Patrice Leconte; of zag ik hem voor het eerst in Je t’aime moi non plus (1975) waarin hij een klein rolletje heeft?
Dat is van weinig belang want in Monsieur Hire, de verfilming van de ‘roman dur’ van Georges Simenon, komt Blanc voor het eerst volledig tot zijn tragisch recht als eenzame voyeur wiens verliefdheid hem fataal wordt en het is in die hoedanigheid dat ik mij hem zal blijven herinneren.
De film deed mij ook met Brahms kennismaken want toen ik hem gezien had op VHS, zag ik mij een paar dagen later genoodzaakt terug te keren naar de videotheek aan het Stadspark om hen te vragen de eindgeneriek nog eens af te spelen om de titel van de compositie te leren kennen die door mijn hoofd was blijven spoken: “Piano Quartet, opus 25” van Brahms.
Yukihiro Takahashi was een Japans muzikant die buiten zijn geboorteland best gekend is als drummer en leadzanger bij Yellow Magic Orchestra.
YMO brak in de Verenigde Staten door met “Computer Game” (1978), een cover van “Firecracker” (1959) van de Amerikaanse lounge muzikant Martin Denny.
Net zoals die andere elektronica-helden van de jaren zeventig, Kraftwerk, raakten ze in de VS bekend door de Afro-Amerikaanse gemeenschap.
Op een aflevering van Soul Train brachten ze twee nummers: een cover van “Tighten up” van Archie Bell & the Drells en het bovenvermelde “Computer Game”.
Manuel Göttsching was een Duits componist en muzikant vooral bekend omwille van zijn compositie “E2-E4” (1984) die net geen uur duurt en in de jaren ’90 deel ging uitmaken van de prehistorie van techno, nadat zij gesampled was in “Sueño Latino” (1989), een househitje.
“E2-E4” bestaat uit twee bewegingen, elk van een half uur, toen die in 1984 uitkwam, besloeg elke beweging een kant van een vinylplaat.
Het is pas in de tweede beweging dat het gitaarspel van Göttsching begint en vanaf dan evolueert het stuk van new-age naar jazz-funk.
Ik heb veel naar “E2-E4” geluisterd toen ik het als cd kocht ergens rond de eeuwwisseling.
Hilary Mantel was een Brits auteur die de laatste jaren vooral in de aandacht kwam omwille van haar historische fictiewerken die zowel door publiek als kritiek geprezen werden.
In mijn universum is ze van belang omdat ze Giulio Camillo uit de kast haalde en onder de aandacht haar lezers bracht.
Giulio Camillo – Mantel noemt hem Guido – ontwierp een geheugenmachine, een method of loci, een geheugenplaatsmethode, een fysiek theatertje bestaande uit schuifjes waarin stukjes informatie geborgen zitten.
“Ik herinner me, zegt hij, ik herinner me Calais, de alchemisten, de geheugenmachine. ‘Guido Camillo bouwt hem voor François, zodat geen koning ter wereld wijzer is dan hij, maar de sukkel zal hem nooit leren gebruiken.”
Zo staat het in haar roman Wolf Hall (2009).
Elke vernoeming van Camillo zal uiteindelijk en onvermijdelijk naar het onovertroffen boek van Frances Yates uit 1965 leiden dat de titel draagt The Art of Memory, het standaardwerk over de geschiedenis van de kunst van het onthouden.
Voor uw amusement geef ik u een gravure uit Utriusque, een boek van Robert Fludd dat Yates in haar The Art of Memory vermeldt.
Het toont een man in zijaanzicht. Vanuit zijn oog der verbeelding, zijn oculus imaginationis straalt een aantal lijnen die wijzen naar vijf beelden, waaronder een obelisk.
Hij begrijpt de kunst van het onthouden.
U vraagt zich af of iemand die beeldverwijzingen, al die dingen die die man probeert te onthouden, al in kaart heeft gebracht?
Ja hoor, Yates deed het in haar boek dat ik net vermeldde:
“We see a man with a large ‘eye of imagination’ in the fore part of his head; and beside him live memory loci containing memory images. Five is Fludd’s favourite number for a group of memory places, as will appear later, and the diagram also illustrates his principle of having one main image in a memory room. The main image is an obelisk; the others are the Tower of Babel, Tobias and the Angel, a ship, and the Last Judgment with the damned entering the mouth of Hell—an interesting relic in this very late Renaissance system of the mediaeval virtue of remembering Hell by the artificial memory.”
En dat, dames en heren, laat ik even onvertaald omdat ik mij alweer moet haasten naar de volgende dode.
bell hooks was an American author and social activist, working in the intersectionality of race, capitalism, and gender.
She is perhaps best known for Ain’t I a Woman?(1981).
I first came into contact with her work by way of Angry Women (1991), a book in the RE/Search series.
She also wrote on Paris Is Burning (1990) in a vocabulary typical of her corpus:
“Within white supremacist, capitalist, patriarchy the experience of men dressing as women, appearing in drag, has always been regarded by the dominant heterosexist cultural gaze as a sign that one is symbolically crossing over from a realm of power into a realm of powerlessness.”
bell hooks on Paris is Burning in a piece published in Black Hooks (1992)
Each of these words, white, supremacist, capitalist, patriarchal, hetero-sexist sounds as meaningful and portentous as vacuous and meaningless. It is a description of a state of affairs that betrays a desire for change. The form of this change, however, is not spelled out. Would bell hooks prefer communism instead of capitalism?
Nevertheless, looking at old interviews on Charlie Rose, bell hooks comes across as a gentle, well-read and smart woman.
Bernard Stiegler was a French philosopher known for his reflections on technology.
Outside the field of philosophy, he is of interest for his delightful retelling of the Epimetheus creation myth from Protagoras told in the film The Ister (2004).
The transcript of that story (above):
‘One day Zeus said to Prometheus, “the time has come for you, for us gods, to bring into the day the non-immortals.” The non-immortals being animals and men. Prometheus, who is put in charge of this task, has a twin brother named Epimetheus. Epimetheus resembles Prometheus; he is his double. But in fact Epimetheus is his brother’s opposite. Epimetheus is the god of the fault of forgetting. Prometheus is a figure of knowledge, of absolute mastery, total memory. Prometheus forgets nothing, Epimetheus forgets everything. Epimetheus says to his brother: “Zeus has given you this task – I want to do it! Me me me! I’ll take care of it.” Epimetheus is a rather simple-minded brother, and Prometheus is fond of him. He dares not refuse and says, “OK, you take care of it.” So Epimetheus distributes the qualities. He will give the gazelle its speed, for example. […] He distributes the qualities in equilibrium. Epimetheus’ distribution of the qualities describes the ecological balance of nature. […] Now, as Epimetheus is distributing the qualities, he suddenly notices something… […] “There are no qualities left! I forgot to save a quality for man!” […] “I still have to bring mankind, mortals, into the day.” […] but there are no qualities left to give him a form. So Prometheus goes to the workshop of the god Hephaestus, to steal fire. Fire, which is obviously the symbol of technics, but which is also the symbol of the power of god. Zeus.’–Bernard Stiegler retelling the creation myth of Protagoras in The Ister (2004)